Dutch-English dictionary »

tv meaning in English

DutchEnglish
frietvorkje substantief
{n}

chip forknoun

gastvrij bijvoeglijk naamwoord

hospitable(cordial and generous towards guests)
adjective
[UK: hɒ.ˈspɪ.təb.l̩] [US: ˈhɑː.ˈspɪ.təb.l̩]

gastvrij bijwoord

welcomingly(in a welcoming manner)
adverb

gastvrijheid substantief
{f}

hospitableness(quality of being hospitable, see also: hospitality)
noun

hospitality(act or service of welcoming, receiving, hosting, or entertaining guests)
noun
[UK: ˌhɒ.spɪ.ˈtæ.lɪ.ti] [US: ˌhɑː.spə.ˈtæ.lə.ti]

gastvrouw substantief
{f}

host [hosts](person who receives or entertains a guest)
noun
[UK: həʊst] [US: hoʊst]

geestverschijning substantief
{f}

wraith [wraiths](A ghost or specter, especially seen just after a person's death)
noun
[UK: reɪθ] [US: reɪθ]

geestverwant substantief
{m}

soulmate(Someone with whom one has a special connection)
noun
[UK: sˈəʊlmeɪt] [US: sˈoʊlmeɪt]

Gelieve de TV uit te schakelen werkwoord

would(used to express a polite request)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

gelieve; Would you please turn off the TV? - Zou u a.u.b. de TV kunnen uitzetten werkwoord

would(used to express a polite request)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

gerechtvaardigd bijvoeglijk naamwoord

justified(having a justification)
adjective
[UK: ˈdʒʌ.stɪ.faɪd] [US: ˈdʒʌ.stə.ˌfaɪd]

gewone pijlinktvis substantief
{m}

European squid(Loligo vulgaris)
noun
[UK: ˌjʊə.rə.ˈpɪən skwɪd] [US: ˌjʊ.rə.ˈpiːən ˈskwɪd]

gietvorm substantief

mold [molds](hollow form or matrix for shaping a fluid or plastic substance)
noun
[UK: məʊld] [US: moʊld]

gietvormig bijvoeglijk naamwoord

cookie-cutter(looking or seeming identical)
adjective

graag ontvangen werkwoord

welcome [welcomed, welcoming, welcomes](to accept willingly)
verb
[UK: ˈwelkəm] [US: ˈwelkəm]

grootoorkitvos substantief

kit fox(Vulpes macrotis)
noun

grootvader substantief
{m}

grandfather [grandfathers](grandfather (from either side))
noun
[UK: ˈɡræn.fɑː.ðə(r)] [US: ˈɡrænd.ˌfɑː.ðər]

grootvader van moederszijde substantief
{m}

maternal grandfather(one's mother's father)
noun
[UK: mə.ˈtɜːn.l̩ ˈɡræn.fɑː.ðə(r)] [US: mə.ˈtɝː.nl̩ ˈɡrænd.ˌfɑː.ðər]

grootvader van vaderszijde substantief
{m}

paternal grandfather(one's father's father)
noun
[UK: pə.ˈtɜːn.l̩ ˈɡræn.fɑː.ðə(r)] [US: pə.ˈtɝː.nl̩ ˈɡrænd.ˌfɑː.ðər]

grootvorst substantief
{m}

grand prince(ruler's title)
noun

hartverwarmend bijvoeglijk naamwoord

heart-warming(eliciting tenderness and sympathy)
adjective

hartvormig bijvoeglijk naamwoord

heart-shaped(having the supposed shape of a heart)
adjective
[UK: hɑːt ʃeɪpt] [US: ˈhɑːrt ˈʃeɪpt]

hengstveulen substantief
{n}

colt [colts](young male horse)
noun
[UK: kəʊlt] [US: koʊlt]

heruitvinden werkwoord

reinvent [reinvented, reinventing, reinvents](to invent again something that has already been invented)
verb
[UK: ˌriːɪn.ˈvent] [US: ri.ˌɪn.ˈvent]

het wiel opnieuw uitvinden werkwoord

reinvent the wheel(do work unnecessarily)
verb

in uitvoering bijvoeglijk naamwoord

ongoing(presently or currently happening; being in progress)
adjective
[UK: ˌɒn ˈɡəʊ.iŋ] [US: ˈɑːn ˌɡoʊ.iŋ]

inktvis substantief
{m}

octopus [octopi](mollusc)
noun
[UK: ˈɒk.tə.pəs] [US: ˈɑːk.tə.ˌpʊs]

squid [squids](sea animal)
noun
[UK: skwɪd] [US: ˈskwɪd]

jachtvliegtuig substantief
{n}

fighter [fighters](aircraft type)
noun
[UK: ˈfaɪ.tə(r)] [US: ˈfaɪ.tər]

fighter plane(military aircraft)
noun
[UK: ˈfaɪ.tə(r) pleɪn] [US: ˈfaɪ.tər ˈpleɪn]

Kartveels bijvoeglijk naamwoord

Kartvelian(pertaining to the Kartvelian languages)
adjective

kerstverlichting substantief
{f}

Christmas light(Christmas lights (plural))
noun

kitvos substantief

swift fox(Vulpes velox)
noun

kleine spotvogel substantief
{m}

booted warbler(Iduna caligata)
noun

krachtverlies substantief
{n}

loss [losses](engineering: power expended without doing useful work)
noun
[UK: lɒs] [US: ˈlɒs]

kristalontvanger substantief

crystal set(an early kind of radio receiver)
noun

kunstvoorwerp substantief
{n}

objet d'art [objets d'art](work of art)
noun
[UK: ɒbdʒˈet dˈɑːt] [US: ɑːbdʒˈet dˈɑːrt]

lancetvormig bijvoeglijk naamwoord

lanceolate(botany, mycology: longer than wide, pointed apex)
adjective
[UK: ˈlæn.siə.ˌlet] [US: ˈlæn.siə.ˌlet]

lastverkoper substantief
{m}

troublemaker [troublemakers](one who causes trouble, especially deliberately)
noun
[UK: ˈtrʌbl.meɪkə(r)] [US: ˈtrʌ.bəl.ˌmekər]

licht ontvlambaar bijvoeglijk naamwoord

flammable(easily set on fire)
adjective
[UK: ˈflæ.məb.l̩] [US: ˈflæ.məb.l̩]

123