Dutch-English dictionary »

strijken meaning in English

DutchEnglish
strijken werkwoord

abase [abased, abasing, abases](to lower physically)
verb
[UK: ə.ˈbeɪs] [US: ə.ˈbeɪs]

stroke [stroked, stroking, strokes](to move one’s hand or an object along (a surface) in one direction, touching it lightly)
verb
[UK: strəʊk] [US: stroʊk]

strijken substantief
{n}

ironing(act of pressing clothes with an iron)
noun
[UK: ˈaɪən.ɪŋ] [US: ˈaɪərn.ɪŋ]

bestrijken werkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads](to smear, distribute in a thin layer)
verb
[UK: spred] [US: ˈspred]

borststrijken substantief
{n}

breast ironing(pounding and massaging of a pubescent girl's breasts to make them stop developing)
noun

de vlag strijken werkwoord

strike [struck, struck, striking, strikes](nautical: to surrender)
verb
[UK: straɪk] [US: ˈstraɪk]

extreem strijken substantief
{n}

extreme ironingnoun

gladstrijken werkwoord

smooth [smoothed, smoothing, smooths](make smooth)
verb
[UK: smuːð] [US: ˈsmuːð]

smoothen [smoothened, smoothening, smoothens](make smooth)
verb
[UK: ˈsmuː.ðən] [US: ˈsmuː.ðən]

pluimstrijkend bijvoeglijk naamwoord

sycophantic(obsequious, flattering, toadying)
adjective
[UK: ˌsɪk.ə.ˈfæn.tɪk] [US: ˌsɪk.ə.ˈfæn.tɪk]

verstrijken werkwoord

expire [expired, expiring, expires](become invalid)
verb
[UK: ɪk.ˈspaɪə(r)] [US: ɪk.ˈspaɪr]

verstrijken substantief
{n}

lapse [lapses](a termination of a right, etc, through disuse or neglect.)
noun
[UK: læps] [US: ˈlæps]

verstrijkend bijvoeglijk naamwoord

passing(that passes away; ephemeral)
adjective
[UK: ˈpɑːs.ɪŋ] [US: ˈpæs.ɪŋ]