Dutch-English dictionary »

staand meaning in English

DutchEnglish
staand substantief

portrait [portraits](print mode)
noun
[UK: ˈpɔː.trɪt] [US: ˈpɔːr.trət]

staand leger substantief
{n}

standing army(professional permanent army)
noun
[UK: ˈstænd.ɪŋ ˈɑː.mi] [US: ˈstænd.ɪŋ ˈɑːr.mi]

staande achtervork substantief
{c}

seat stay(bicycle frame tube)
noun

staande houden werkwoord

uphold [upheld, upheld, upholding, upholds](to support by approval or encouragement)
verb
[UK: ˌʌp.ˈhəʊld] [US: ˌʌpˈhoʊld]

staande ovatie substantief
{f}

standing ovation(enthusiastic applause)
noun

staander substantief
{m}

stand [stands](device to hold something upright or aloft)
noun
[UK: stænd] [US: ˈstænd]

aanstaand bijvoeglijk naamwoord

next(nearest date, time, space or order)
adjective
[UK: nekst] [US: ˈnekst]

alleenstaand bijvoeglijk naamwoord

single(not married nor dating)
adjective
[UK: ˈsɪŋ.ɡl̩] [US: ˈsɪŋ.ɡl̩]

sole(unmarried; widowed)
adjective
[UK: səʊl] [US: soʊl]

unattached(not married)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈtætʃt] [US: ˌʌ.nə.ˈtætʃt]

unmarried(having no husband or wife)
adjective
[UK: ʌn.ˈmæ.rɪd] [US: ʌn.ˈme.rid]

alleenstaande substantief

outlier [outliers](a person or thing situated away from the main body or outside its proper place)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪə(r)] [US: ˈaʊt.laɪər]

ben je alleenstaand? phrase

are you single(familiar)
phrase

bent u alleenstaand? phrase

are you single(polite)
phrase

bestaand bijvoeglijk naamwoord

existent(existing; having life or being, current; occurring now)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzɪ.stənt] [US: eg.ˈzɪ.stənt]

bestaande bijvoeglijk naamwoord

existent(existing; having life or being, current; occurring now)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzɪ.stənt] [US: eg.ˈzɪ.stənt]

existing(that exists)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzɪst.ɪŋ] [US: ɪg.ˈzɪ.stɪŋ]

bovenstaand bijvoeglijk naamwoord

above(being located higher on the same page or on a preceding page)
adjective
[UK: ə.ˈbʌv] [US: ə.ˈbʌv]

buitenstaander substantief
{m}

outsider [outsiders](someone excluded)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪ.də(r)] [US: aʊt.ˈsaɪ.dər]

stranger [strangers]noun
[UK: ˈstreɪn.dʒə(r)] [US: ˈstreɪn.dʒər]

geheel op zichzelf staand bijwoord

absolutely(in a manner that does not take an object)
adverb
[UK: ˈæb.sə.luːt.li] [US: ˌæb.sə.ˈluːt.li]

gelijkstaand bijvoeglijk naamwoord

tantamount(equivalent in meaning or effect)
adjective
[UK: ˈtæn.tə.maʊnt] [US: ˈtæn.tə.ˌmɑːwnt]

hoogstaand bijvoeglijk naamwoord

lofty [loftier, loftiest](high, having great height or stature)
adjective
[UK: ˈlɒf.ti] [US: ˈlɒf.ti]

ik ben alleenstaand phrase

I'm singlephrase

nabestaande substantief
{c}

survivor [survivors](one who knew a specific decedent)
noun
[UK: sə.ˈvaɪ.və(r)] [US: sər.ˈvaɪ.vər]

niet-bestaand bijvoeglijk naamwoord

nonexistent(not existent)
adjective
[UK: ˌnɑː.nəɡ.ˈzɪ.stənt] [US: ˌnɑː.nəg.ˈzɪ.stənt]

niettegenstaande preposition

notwithstanding(in spite of)
preposition
[UK: ˌnɒ.twɪθ.ˈstænd.ɪŋ] [US: ˌnɑː.ˌtwɪθ.ˈstænd.ɪŋ]

niettegenstaande bijwoord

nevertheless(in spite of what preceded)
adverb
[UK: ˌne.və.ðə.ˈles] [US: ˌne.vər.ðə.ˈles]

rechtstaande preposition

on the hoof(whilst standing)
preposition
[UK: ɒn ðə huːf] [US: ɑːn ðə ˈhuːf]

stilstaand bijvoeglijk naamwoord

standing(water)
adjective
[UK: ˈstænd.ɪŋ] [US: ˈstænd.ɪŋ]

stationary(not moving)
adjective
[UK: ˈsteɪ.ʃən.ri] [US: ˈsteɪ.ʃə.ˌne.ri]

tegenoverstaand bijvoeglijk naamwoord

adjacent(just before, after, or facing)
adjective
[UK: ə.ˈdʒeɪsnt] [US: ə.ˈdʒeɪ.sənt]

uitstaand bijvoeglijk naamwoord

outstanding(owed as a debt)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ] [US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

vooraanstaand bijvoeglijk naamwoord

outstanding(distinguished from others by its superiority)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ] [US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

prominent(eminent, distinguished above others)
adjective
[UK: ˈprɒ.mɪ.nənt] [US: ˈprɑː.mə.nənt]

winstaandeel substantief
{n}

profit sharing(system to divide profit)
noun