Dutch-English dictionary »

ok meaning in English

DutchEnglish
OK werkwoord

OK [OKed, OKing, OKs](computing: to activate the OK button)
verb
[UK: ˌəʊˈk.eɪ] [US: ˌoʊˈk.eɪ]

ok bijvoeglijk naamwoord

copacetic(fine, excellent, going just right, swell)
adjective

okapi substantief
{m}

okapi [okapis](Okapia johnstoni)
noun
[UK: əʊˈk.ɑː.pi] [US: oʊˈk.ɑː.pi]

Okazaki-fragment substantief
{n}

Okazaki fragment(one of many newly synthesized DNA fragments formed on the lagging template strand during replication)
noun

okee bijvoeglijk naamwoord

cool [cooler, coolest](colloquial: all right, acceptable)
adjective
[UK: kuːl] [US: ˈkuːl]

oker bijvoeglijk naamwoord

ochre(having yellow-orange colour)
adjective
[UK: ˈəʊkə(r)] [US: ˈoʊkə(r)]

oker substantief
{n}

ochre(earth pigment)
noun
[UK: ˈəʊkə(r)] [US: ˈoʊkə(r)]

okerkleur substantief
{n}

ochre(yellowish-orange colour)
noun
[UK: ˈəʊkə(r)] [US: ˈoʊkə(r)]

okerkleurig bijvoeglijk naamwoord

ochre(having yellow-orange colour)
adjective
[UK: ˈəʊkə(r)] [US: ˈoʊkə(r)]

okido interjection

okey-dokey(variant of OK)
interjection

Okinawaans eigennam

Okinawan(Okinawan language)
proper noun

okinawaral substantief
{f}

Okinawa rail(Gallirallus okinawae)
noun

oksel substantief
{m}

armpit [armpits](cavity beneath the junction of the arm and shoulder)
noun
[UK: ˈɑːm.pɪt] [US: ˈɑːrm.ˌpɪt]

okshoofd substantief

hogshead(measure of capacity for liquids)
noun
[UK: ˈhɒɡz.hed] [US: ˈhɒɡz.hed]

oktober eigennam
{m}

October(tenth month of the Gregorian calendar)
proper noun
[UK: ɒk.ˈtəʊ.bə(r)] [US: ɒkˈto.ʊ.bə(r)]

oké substantief

OK [OK's](endorsement; approval)
noun
[UK: ˌəʊˈk.eɪ] [US: ˌoʊˈk.eɪ]

oké bijvoeglijk naamwoord

OK(all right, permitted)
adjective
[UK: ˌəʊˈk.eɪ] [US: ˌoʊˈk.eɪ]

oké/oke bijwoord

OK(satisfactorily, sufficiently well)
adverb
[UK: ˌəʊˈk.eɪ] [US: ˌoʊˈk.eɪ]

aan de kook bijvoeglijk naamwoord

aboil(boiling)
adjective

aan de kook brengen werkwoord

boil [boiled, boiling, boils](heat (a liquid) until it begins to turn into a gas)
verb
[UK: bɔɪl] [US: ˌbɔɪl]

bring to a boil(heat something until it reaches boiling point)
verb

aangestoken bijvoeglijk naamwoord

abroach(tapped)
adjective

aanlokkelijk bijvoeglijk naamwoord

alluring(having to power to allure)
adjective
[UK: ə.ˈlʊər.ɪŋ] [US: ə.ˈlʊr.ɪŋ]

aanmaakblokje substantief
{n}

firelighter(small block of flammable substance, used to light fires)
noun
[UK: ˈfaɪə.laɪ.tə(r)] [US: ˈfaɪə.laɪ.tər]

aanstoken substantief
{n}

abetment(act of abetting a crime)
noun
[UK: ə.ˈbet.mənt] [US: ə.ˈbet.mənt]

aardschok substantief

microseism [microseisms](tremor)
noun
[UK: mˈaɪkrəʊsˌaɪzəm] [US: mˈaɪkroʊsˌaɪzəm]

aardschok substantief
{m}

earthquake [earthquakes](shaking of the surface of a planet)
noun
[UK: ˈɜːθ.kweɪk] [US: ˈɝːθ.ˌkwek]

afgebroken bijvoeglijk naamwoord

broken(disconnected)
adjective
[UK: ˈbrəʊkən] [US: ˈbroʊkən]

afgesproken bijvoeglijk naamwoord

consensual(With consensus)
adjective
[UK: kən.ˈsen.ʃuəl] [US: kən.ˈsen.suːəl]

afgesproken! phrase

it's a dealphrase

afgetrokken bijvoeglijk naamwoord

abstractive(derived by abstraction)
adjective
[UK: æb.ˈstræk.tɪv] [US: æb.ˈstræk.tɪv]

alarmklok substantief
{n}

alarm [alarms](mechanical contrivance for awaking)
noun
[UK: ə.ˈlɑːm] [US: ə.ˈlɑːrm]

alle gekheid op een stokje bijwoord

all kidding aside(idiom, speech act)
adverb

als een blok slapen bijvoeglijk naamwoord

fast asleep(in a deep sleep)
adjective

anarchokapitalisme substantief
{n}

anarcho-capitalism(philosophy that advocates the elimination of the state and a self-regulating free market)
noun

antiblokkeerremsysteem substantief
{n}

ABS brake(antolock brake)
noun

apenpokken substantief
{Pl}

monkeypox(viral disease)
noun

aroekookaburra substantief

spangled kookaburra(Dacelo tyro)
noun
[UK: ˈspæŋ.ɡl̩d ˈkʊk.ə.bʌ.rə] [US: ˈspæŋ.ɡl̩d ˈkʊk.ə.bʌ.rə]

artisjok substantief
{m}

artichoke [artichokes](vegetable)
noun
[UK: ˈɑː.tɪ.tʃəʊk] [US: ˈɑː.tɪtʃoʊk]

artisjokbodem substantief
{m}

artichoke bottom(edible fleshy receptacle at the bottom of an artichoke flower, see also: artichoke heart)
noun

12