Dutch-English dictionary »

hoofd meaning in English

DutchEnglish
onthoofd bijvoeglijk naamwoord

decapitated(with the head removed)
adjective
[UK: dɪˈk.æ.pɪ.teɪ.tɪd] [US: diˈk.æ.pə.ˌte.təd]

onthoofden werkwoord

behead [beheaded, beheaded, beheading, beheads](to remove the head)
verb
[UK: bɪ.ˈhed] [US: bə.ˈhed]

onthoofding substantief

beheading(an instance of beheading)
noun
[UK: bɪ.ˈhed.ɪŋ] [US: bə.ˈhed.ɪŋ]

decapitation [decapitations](beheading)
noun
[UK: dɪˌk.æ.pɪ.ˈteɪʃ.n̩] [US: dɪˌk.æ.pə.ˈteɪʃ.n̩]

opperhoofd substantief
{n}

chieftain [chieftains](A leader of a clan or tribe)
noun
[UK: ˈtʃiːf.tən] [US: ˈtʃiːf.tən]

over het hoofd zien werkwoord

miss [missed, missing, misses](to fail to notice, to overlook)
verb
[UK: mɪs] [US: ˈmɪs]

overlook [overlooked, overlooking, overlooks](to fail to notice; to look over and beyond (anything) without seeing it)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈlʊk] [US: ˌoʊv.ə.ˈlʊk]

oxhoofd substantief

hogshead(measure of capacity for liquids)
noun
[UK: ˈhɒɡz.hed] [US: ˈhɒɡz.hed]

per hoofd bijvoeglijk naamwoord

per capita(per person)
adjective
[UK: pɜː(r) pə ˈkæ.pɪ.tə] [US: ˈpɝː ˈkæ.pə.tə]

per hoofd bijwoord

per capita(per person)
adverb
[UK: pɜː(r) pə ˈkæ.pɪ.tə] [US: ˈpɝː ˈkæ.pə.tə]

plank voor het hoofd bijvoeglijk naamwoord

thick as a brickadjective
[UK: θɪk əz ə brɪk] [US: ˈθɪk ˈæz ə ˈbrɪk]

provinciehoofdstad substantief

provincial capital(capital of a province)
noun
[UK: prə.ˈvɪn.ʃl̩ ˈkæ.pɪ.təl] [US: prə.ˈvɪn.ʃl̩ ˈkæ.pə.təl]

ruiter zonder hoofd eigennam
{m}

Headless Horseman(mythical figure)
proper noun

schildhoofd substantief
{n}

chief [chiefs](heraldic term)
noun
[UK: tʃiːf] [US: ˈtʃiːf]

schoolhoofd substantief

principal [principals](chief administrator of a school)
noun
[UK: ˈprɪn.səp.l̩] [US: ˈprɪn.səp.l̩]

staatshoofd substantief
{n}

head of state(the chief public representative of a nation)
noun
[UK: hed əv steɪt] [US: ˈhed əv ˈsteɪt]

stamhoofd substantief
{n}

chieftain [chieftains](A leader of a clan or tribe)
noun
[UK: ˈtʃiːf.tən] [US: ˈtʃiːf.tən]

tribal chief(the chief of a tribe)
noun

strandhoofd substantief
{n}

beachhead(area of hostile territory)
noun
[UK: ˈbiːtʃ.hed] [US: ˈbiːʧ.ˌhed]

groyne(structure to prevent erosion)
noun
[UK: ɡrɔɪn] [US: ɡrɔɪn]

strottenhoofd substantief

larynx [larynges](organ involved in breath control, protection of the trachea, and sound production)
noun
[UK: ˈlæ.rɪŋks] [US: ˈle.rɪŋks]

twee hoofden zijn beter dan één phrase

two heads are better than one(joint thinking pays)
phrase
[UK: ˈtuː hedz ə(r) ˈbe.tə(r) ðæn wʌn] [US: ˈtuː ˈhedz ˈɑːr ˈbe.tər ˈðæn wʌn]

uit het hoofd preposition

by heart(knowing completely)
preposition
[UK: baɪ hɑːt] [US: baɪ ˈhɑːrt]

uit het hoofd leren werkwoord

memorize [memorized, memorizing, memorizes](to commit to memory, to learn by heart)
verb
[UK: ˈme.mə.raɪz] [US: ˈme.mə.ˌraɪz]

uit het hoofd praten werkwoord

dissuade [dissuaded, dissuading, dissuades](convince not to try or do)
verb
[UK: dɪ.ˈsweɪd] [US: ˌdɪ.ˈsweɪd]

voorhoofd substantief
{n}

forehead [foreheads](part of face above eyebrows)
noun
[UK: ˈfɒ.rɪd] [US: ˈfɔːr.hed]

warhoofd substantief
{n}

scatterbrain(flighty, disorganized or forgetful person)
noun
[UK: ˈskæ.tə.breɪn] [US: ˈskæ.tə.breɪn]

warhoofdig bijvoeglijk naamwoord

muddle-headed(thinking in a muddled way)
adjective
[UK: ˌmʌdl ˈhe.dɪd] [US: ˌmʌdl ˈhe.dɪd]

waterhoofd substantief
{n}

hydrocephalus [hydrocephali](skull enlargement due to fluid)
noun
[UK: hˈaɪdrəʊsfˌaləs] [US: hˈaɪdroʊsfˌæləs]

witvoorhoofdmees substantief

white-fronted tit(Sittiparus semilarvatus)
noun

zeven hoofdzonden substantief
{c-Pl}

seven deadly sins(the cardinal sins)
noun
[UK: ˈsev.n̩ ˈded.li sɪnz] [US: ˈsev.n̩ ˈded.li ˈsɪnz]

zijn hoofd boven water houden werkwoord

keep one's head above water(survive)
verb
[UK: kiːp wʌnz hed ə.ˈbʌv ˈwɔː.tə(r)] [US: ˈkiːp wʌnz ˈhed ə.ˈbʌv ˈwɒ.tər]

zonder hoofdelijke stemming substantief

acclamation(election of a standby)
noun
[UK: ˌæ.klə.ˈmeɪʃ.n̩] [US: ˌæ.klə.ˈmeɪʃ.n̩]

123