Duits | Nederlands |
---|---|
die Uniform [der Uniform; die Uniformen] Substantiv | uniformsubstantief |
die Union [der Union; die Unionen] Substantiv | aansluitingsubstantief eenwordingsubstantief uniesubstantief verenigingsubstantief |
universal [universaler; am universalsten] Adjektiv | algemeenbijvoeglijk naamwoord universeelbijvoeglijk naamwoord |
das Universum [des Universums; die Universen] Substantiv | |
die Universität [der Universität; die Universitäten] Substantiv | academiesubstantief universiteitsubstantief |
die Unkenntnis [der Unkenntnis; —] Substantiv | onbekendheidsubstantief onkundesubstantief |
die Unkosten Pluralwort | kostprijsmeervoud |
unlauter [unlauterer; am unlautersten] Adjektiv | morsigbijvoeglijk naamwoord onreinbijvoeglijk naamwoord smerigbijvoeglijk naamwoord viesbijvoeglijk naamwoord vuilbijvoeglijk naamwoord |
die Unmasse [der Unmasse; die Unmassen] Substantiv | heer [heren]substantief menigtesubstantief |
unmittelbar [unmittelbarer; am unmittelbarsten] Adjektiv | directbijvoeglijk naamwoord livebijvoeglijk naamwoord rechtbijvoeglijk naamwoord rechtstreeksbijvoeglijk naamwoord |
unnütz Adjektiv | nutteloosbijvoeglijk naamwoord onnuttigbijvoeglijk naamwoord |
unpäßlich | ongesteldbijvoeglijk naamwoord onwelbijvoeglijk naamwoord |
der Unrat [des Unrats; —] Substantiv | drekm poepm |