tisch betekenis in Nederlands
| Duits | Nederlands |
|---|---|
| der Tisch [des Tisches; die Tische] Substantiv | |
| Tisch-Service | |
| Tischlade | lav |
| der Tischler [des Tischlers; die Tischler] Substantiv | |
| das Tischtuch [des Tischtuch(e)s; die Tischtücher/Tischtuche] Substantiv | |
| achromatisch [achromatischer; am achromatischsten] Adjektiv | achromatischbijvoeglijk naamwoord |
| Adriatisches Meer | |
| die Adria [der Adria; —] (Adriatisches Meer) Substantiv | AdriatischeZeesubstantief |
| afro-asiatisch | |
| antarktisch [antarktischer; am antarktischsten] Adjektiv | antarctischbijvoeglijk naamwoord zuidpool-bijvoeglijk naamwoord |
| arktisch [arktischer; am arktischsten] Adjektiv | arctischbijvoeglijk naamwoord |
| asiatisch [asiatischer; am asiatischsten] Adjektiv | Aziatischbijvoeglijk naamwoord |
| authentisch [authentischer; am authentischsten] Adjektiv | authentiekbijvoeglijk naamwoord echtbijvoeglijk naamwoord eigenlijkbijvoeglijk naamwoord heusbijvoeglijk naamwoord onvervalstbijvoeglijk naamwoord waarbijvoeglijk naamwoord waarachtigbijvoeglijk naamwoord |
| baltisch [baltischer; am baltischsten] Adjektiv | Baltischbijvoeglijk naamwoord |
| britisch [britischer; am britischsten] Adjektiv | Britsbijvoeglijk naamwoord |
| drastisch [drastischer; am drastischsten] Adjektiv | afdoendbijvoeglijk naamwoord doeltreffendbijvoeglijk naamwoord drastischbijvoeglijk naamwoord effectiefbijvoeglijk naamwoord sterkwerkendbijvoeglijk naamwoord werkdadigbijvoeglijk naamwoord werkzaambijvoeglijk naamwoord |
| elastisch [elastischer; am elastischsten] Adjektiv | elastischbijvoeglijk naamwoord rekbaarbijvoeglijk naamwoord soepelbijvoeglijk naamwoord veerkrachtigbijvoeglijk naamwoord |
| erotisch [erotischer; am erotischsten] Adjektiv | erotischbijvoeglijk naamwoord zwoelbijvoeglijk naamwoord |
| fanatisch [fanatischer; am fanatischsten] Adjektiv | dweepziekbijvoeglijk naamwoord |
