tal betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
der Fatalismus [des Fatalismus; —] Substantiv	doemdenkenm fatalismem
die Gestalt [der Gestalt; die Gestalten] Substantiv	afbeeldingsubstantief beeldsubstantief coupesubstantief fatsoensubstantief figuursubstantief gedaantesubstantief gestaltesubstantief lichaamsbouwsubstantief makelijsubstantief postuursubstantief snitsubstantief statuursubstantief vormsubstantief
das Dornröschen [des Dornröschens; —] (Gestalt des Volksmärchens) Substantiv	Dorenroosjeo
gestalten [gestaltete; hat gestaltet] Verb	aangaanpl formerenpl vormenpl
umgestalten [gestaltete um; hat umgestaltet] Verb	omvormenv transformerenv veranderenv vervormenv
der Rom [Rom(s); —] (Hauptstadt von Italien) Substantiv	Romem
horizontal Adjektiv	horizontaalbijvoeglijk naamwoord platliggendbijvoeglijk naamwoord waterpasbijvoeglijk naamwoord
das Hospital [des Hospitals; die Hospitäler] Substantiv	gasthuism hospitaalm ziekenhuism
installieren [installierte; hat installiert] Verb	aanleggenv fittenv installerenv
das Italien [Italiens; —] (Staat in Südeuropa) Substantiv	Italiëo
der Italiener [des Italieners; die Italiener] Substantiv	Italiaanm
das Kapitäl Substantiv	kapiteelo
das Kapital [des Kapitals; die Kapitale, die Kapitalien] Substantiv	kapitaalo vermogeno
die Katalepsie [der Katalepsie; die Katalepsien] Substantiv	catalepsiesubstantief verstijvingsubstantief

Zoek geschiedenis