Nederlands-Duits woordenboek »

vorm betekenis in Duits

NederlandsDuits
vorm

Façon

vorm substantief

die Fasson [der Fasson, der Fassons; die Fassons, die Fassonen]Substantiv

die Form [der Form; die Formen]Substantiv

die Gestalt [der Gestalt; die Gestalten]Substantiv

vormeloos bijvoeglijk naamwoord

ungestaltAdjektiv

vormen werkwoord

konfirmieren [konfirmierte; hat konfirmiert]Verb

vormen pl

gestalten [gestaltete; hat gestaltet]Verb

vormen v

bekräftigen [bekräftigte; hat bekräftigt]Verb

bestätigen [bestätigte; hat bestätigt]Verb

bilden [bildete; hat gebildet]Verb

formen [formte; hat geformt]Verb

vorming substantief

die Erziehung [der Erziehung; —]Substantiv

die Zucht [der Zucht; die Zuchten]Substantiv

die Züchtung [der Züchtung; die Züchtungen]Substantiv

vorming o

das Formation [der Formation; die Formationen]Substantiv

vormloos bijvoeglijk naamwoord

amorphAdjektiv

vormsel o

Firmelung

bolvormig bijvoeglijk naamwoord

sphärisch [sphärischer; am sphärischsten]Adjektiv

boogvormigbouwsel o

das Gewölbe [des Gewölbes; die Gewölbe]Substantiv

eenpaarvormend

gepaart

Paar-

paarweise

eenpaarvormend bijvoeglijk naamwoord

paarigAdjektiv

eenvormig bijvoeglijk naamwoord

einförmig [einförmiger; am einförmigsten]Adjektiv

gelijkvormig bijvoeglijk naamwoord

einförmig [einförmiger; am einförmigsten]Adjektiv

ähnlich [ähnlicher; am ähnlichsten]Adjektiv

gietvorm substantief

die Matrize [der Matrize; die Matrizen]Substantiv

gietvorm substantief
Druckwesen

die Mater [der Mater; die Matern]Substantiv

Hervorming substantief

die Reformation [der Reformation; die Reformationen]Substantiv

kogelvormig bijvoeglijk naamwoord

sphärisch [sphärischer; am sphärischsten]Adjektiv

lijdendevorm pl

die PassivaSubstantiv

omvormen werkwoord

umwandern [umwanderte; hat umwandert]Phrase

omvormen v

umbilden [bildete um; hat umgebildet]Verb

umgestalten [gestaltete um; hat umgestaltet]Verb

schroefvormig bijvoeglijk naamwoord

spiralförmigAdjektiv

spiraalvormig bijvoeglijk naamwoord

spiralförmigAdjektiv

staatsvorm substantief

die Regierungsform [der Regierungsform; die Regierungsformen]Substantiv

vastevormaannemen

feste Formen annehmen

vervormen werkwoord

umwandern [umwanderte; hat umwandert]Phrase

vervormen v

umbilden [bildete um; hat umgebildet]Verb

12