Duits-Nederlands woordenboek »

sich betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
sich bedanken

bedankenwerkwoord

dankbetuigen

dankenwerkwoord

tedankenhebben

beeilen [beeilte sich; hat sich beeilt] Verb

accelererenwerkwoord

bespoedigenwerkwoord

haastenwerkwoord

verhaastenwerkwoord

versnellenwerkwoord

sich befinden

gesteldzijn

hetmaken

verkerenwerkwoord

voorkomen

zichbevinden

zichophouden

sich begnügen

zichtevredenstellen

sich beklagen

klagenwerkwoord

zijnbeklagdoen

sich bemächtigen

bezitnemenvan

innemenwerkwoord

vermeesteren

zichmeestermakenvan

sich bemühen

moeitedoen

pogenwerkwoord

streven

trachtenwerkwoord

zichbeijveren

zoekenwerkwoord

sich benehmen

zichgedragen

sich beraten

beraadslagenwerkwoord

confererenwerkwoord

ruggespraakhouden

sich besinnen

herdenkenwerkwoord

terugdenkenwerkwoord

zichherinneren

sich bestreben [bestrebte sich; hat sich bestrebt] Verb

ambiërenwerkwoord

dingennaarwerkwoord

najagenwerkwoord

nastrevenwerkwoord

strevennaarwerkwoord

123