sich betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
sich	zich
sich ... bewußt sein	beseffenwerkwoord zichbewustzijn zichrealiseren
sich ... enthalten	zichonthoudenvan
sich ablösen	alternerenwerkwoord elkaarafwisselen
sich abmühen	ontspannen, zich pogenwerkwoord streven wurmen zichbeijveren zichuitsloven
akklimatisieren [akklimatisierte sich; hat sich akklimatisiert] Verb	acclimatiserenv
sich anmaßen	zichaanmatigen zichverstouten
sich anstrengen	moeitedoen pogenwerkwoord streven trachtenwerkwoord zichbeijveren zoekenwerkwoord
sich aufführen	zichgedragen
sich aufhalten	verkerenwerkwoord voorkomen zichbevinden zichophouden
sich aufklären	ophelderenwerkwoord opklarenwerkwoord
sich ausruhen	rusten
sich bedanken	bedankenwerkwoord dankbetuigen dankenwerkwoord tedankenhebben
beeilen [beeilte sich; hat sich beeilt] Verb	accelererenwerkwoord bespoedigenwerkwoord haastenwerkwoord verhaastenwerkwoord versnellenwerkwoord
sich befinden	gesteldzijn

Zoek geschiedenis