Duits | Nederlands |
---|---|
die Assonanz [der Assonanz; die Assonanzen] (sich auf die Vokale beschränkender Gleichklang zwischen zwei oder mehreren Wörtern) Substantiv | halfrijmsubstantief |
vollendet Adjektiv | inoptimaformabijvoeglijk naamwoord perfectbijvoeglijk naamwoord volkomenbijvoeglijk naamwoord volmaaktbijvoeglijk naamwoord |
Vortragender | |
die Wende [der Wende, der Wenden; die Wenden] Substantiv | draaisubstantief draaiingsubstantief draaipuntsubstantief giersubstantief keersubstantief keerpuntsubstantief slagsubstantief wendingsubstantief wielingsubstantief zwaaisubstantief zwenksubstantief zwenkingsubstantief |
der Wendekreis [des Wendekreises; die Wendekreise] Substantiv | keerkringm |
wohlhabend [wohlhabender; am wohlhabendsten] Adjektiv | bemiddeldbijvoeglijk naamwoord gegoedbijvoeglijk naamwoord gezetenbijvoeglijk naamwoord welgesteldbijvoeglijk naamwoord |
wohlriechend [wohlriechender; am wohlriechendsten] Adjektiv | geurigbijvoeglijk naamwoord welriekendbijvoeglijk naamwoord |
wütend [wütender; am wütendsten] Adjektiv | dolbijvoeglijk naamwoord doldriftigbijvoeglijk naamwoord verwoedbijvoeglijk naamwoord woedendbijvoeglijk naamwoord woestbijvoeglijk naamwoord |
zurücksenden [sandte zurück; hat zurückgesandt] Verb | retournerenwerkwoord terugbezorgenwerkwoord terugsturenwerkwoord terugwijzenwerkwoord |
zutreffend [zutreffender; am zutreffendsten] Adjektiv | goedbijvoeglijk naamwoord juistbijvoeglijk naamwoord rechtbijvoeglijk naamwoord |
das Zwischendeck [des Zwischendecks; die Zwischendecks] Substantiv |