ehre betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
verehren [verehrte; hat verehrt] Verb	aanbiddenv adorerenv cadeaugevenv erenv huldigenv schenkenv verafgodenv vererenv
der Verkehr [des Verkehres, des Verkehrs; die Verkehre] Substantiv	communicatiem
verkehren [verkehrte; hat/ist verkehrt] Verb	aanbelangenv aangaanv betreffenv inelkaarlopenv inverbindingstaanv verkerenv zichverhoudenv
vermehren [vermehrte; hat vermehrt] Verb	vergrotenv vermeerderenv
verzehren [verzehrte; hat verzehrt] Verb	consumerenv slopenv verbruikenv verorberenv verterenv
die Assonanz [der Assonanz; die Assonanzen] (sich auf die Vokale beschränkender Gleichklang zwischen zwei oder mehreren Wörtern) Substantiv	assonantiesubstantief Metrik halfrijmsubstantief Metrik
das Wehr [des Wehres/Wehrs; die Wehren] Substantiv	afweersubstantief defensiesubstantief dijksubstantief verdedigingsubstantief verweersubstantief waterkeringsubstantief weersubstantief
zehren [zehrte; hat gezehrt] Phrase	consumerenwerkwoord kwijnenwerkwoord oprakenwerkwoord slopenwerkwoord uitterenwerkwoord verbruikenwerkwoord verorberenwerkwoord verterenwerkwoord

Zoek geschiedenis