Duits-Nederlands woordenboek »

eben betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
antreiben [trieb an; hat angetrieben] Verb

aanvurenv

aanwakkerenv

aanzettenv

opwekkenv

verlevendigenv

zwepenv

aufheben [hob auf; hat aufgehoben] Verb

beurenv

heffenv

ophalenv

oprichtenv

tenietdoenv

tillenv

verheffenv

vernietigenv

aufschieben [schob auf; hat aufgeschoben] Verb

aanhoudenv

uitstellenv

verdagenv

verschuivenv

austreiben [trieb aus; hat ausgetrieben] Verb

uitdrijvenv

verdrijvenv

verjagenv

wegdrijvenv

wegjagenv

Auskunft geben

berichtenwerkwoord

informerenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

verwittigenwerkwoord

voorlichten

ausschweifend leben

aanderolzijn

boemelenwerkwoord

brassen

slempen

uitspattenwerkwoord

zwijnen

beben [bebte; hat gebebt] Verb

bevenwerkwoord

bibberenwerkwoord

huiverenwerkwoord

rillenwerkwoord

trillenwerkwoord

das Beben [des Bebens; die Beben] Substantiv

bevingo

1234