Duits-Nederlands woordenboek »

eben betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
das Beben [des Bebens; die Beben] Substantiv

tremoloo

die Begebenheit [der Begebenheit; die Begebenheiten] Substantiv

gebeurdesubstantief

gebeurensubstantief

gebeurtenissubstantief

gelegenheidsubstantief

gevalsubstantief

voorgevallenesubstantief

beleben [belebte; hat belebt] Verb

verlevendigenv

belieben [beliebte; hat beliebt] Verb

aanstaanwerkwoord

behagenwerkwoord

bevallenwerkwoord

zinnenwerkwoord

beschreiben [beschrieb; hat beschrieben] Verb

beschrijvenv

der Urlaub [des Urlaubes, des Urlaubs; die Urlaube] (in Betrieben, Behörden, beim Militär nach Arbeitstagen gezählte) dienst-, arbeitsfreie Zeit, die jemand - zum Zwecke der Erholung - erhält) Substantiv

verlofm

vrijafm

daneben

daarnaastbijwoord

ernaastbijwoord

hiernaastbijwoord

indenabijheid

den Vorzug geben

devoorkeurgevenaan

prefererenwerkwoord

verkiezenwerkwoord

voortrekkenwerkwoord

eingeben [gab ein; hat eingegeben] Verb

bezielenv

inboezemenv

inspirerenv

eingeschrieben Adjektiv

aangetekendbijvoeglijk naamwoord

einschreiben [schrieb ein; hat eingeschrieben] Verb

bijboekenv

boekenv

inschrijvenv

registrerenv

Einspruch erheben

bestrijden

betwistenwerkwoord

protestaantekenen

protesterenwerkwoord

erbeben [erbebte; ist erbebt] Verb

beginnentetrillenwerkwoord

das Erdbeben [des Erdbebens; die Erdbeben] Substantiv

aardbevingo

ergeben [ergab; hat ergeben] Verb

aanhankelijkv

gehechtv

opofferingsgezindv

2345