Duits-Nederlands woordenboek »

arg betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
bergen [barg; hat geborgen] Verb

beschuttenv

bewarenv

conserverenv

onderhoudenv

ontveinzenv

opbergenv

overhoudenv

verbergenv

verhelenv

verschuilenv

verstoppenv

wegleggenv

wegzettenv

darlegen [legte dar; hat dargelegt] Verb

beduidenv

duidelijkmakenv

uitleggenv

verhelderenv

verklarenv

einsargen Verb

kistenwerkwoord

der Jargon [des Jargons; die Jargons] Substantiv

jargonm

taaltjem

Kargador

cargadoorm

die Lethargie [der Lethargie; —] Substantiv

doffeonverschilligheidsubstantief

lethargiesubstantief

schijndoodsubstantief

zinsverdovingsubstantief

die Margarine [der Margarine; (Sorten:) die Margarinen] Substantiv

margarinesubstantief

das Gänseblümchen [des Gänseblümchens; die Gänseblümchen] (Gewöhnliches Gänseblümchen) (auch: Ausdauerndes Gänseblümchen; Mehrjähriges Gänseblümchen; Maßliebchen; Tausendschön; Monatsröserl oder schweizerisch: Margritli) Substantiv

madeliefje [madeliefjes]o

meizoentjeo

der Sarg [des Sargs, des Sarges; die Särge] Substantiv

doodkistm

kistm

der Spargel [des Spargels; die Spargel] Substantiv

aspergem

verbergen [verbarg; hat verborgen] Verb

ontveinzenv

verbergenv

verhelenv

verschuilenv

verstoppenv

123