dicţionar Olandez-German »

kruis înseamnă în Germană

OlandezăGermană
kruis substantief

die Gabel [der Gabel; die Gabeln]Substantiv

die Lende [der Lende; die Lenden]Substantiv

kruis o

das Kreuz [des Kreuzes; die Kreuze]Substantiv

kruisband substantief

die Banderole [der Banderole; die Banderolen]Substantiv

kruisband m

der Papierstreifen [des Papierstreifens; die Papierstreifen]Substantiv

der Streifen [des Streifens; die Streifen]Substantiv

kruisbeeld o

das Kruzifix [des Kruzifixes; die Kruzifixe]Substantiv

kruisbes substantief

die Stachelbeere [der Stachelbeere; die Stachelbeeren]Substantiv

kruisbeuk m

das TranseptSubstantiv

kruisboog substantief

die Armbrust [der Armbrust; die Armbrüste]Substantiv

kruisboog m

der Spitzbogen [des Spitzbogens; die Spitzbogen und (besonders süddeutsch, österreichisch und schweizerisch:) die Spitzbögen]Substantiv

kruisen v

kreuzen [kreuzte; hat/ist gekreuzt]Verb

kreuzigen [kreuzigte; hat gekreuzigt]Verb

kruisen(vanschip) v

kreuzen [kreuzte; hat/ist gekreuzt]Verb

kruisigen v

kreuzigen [kreuzigte; hat gekreuzigt]Verb

kruispunt substantief

die Straßenkreuzung [der Straßenkreuzung; die Straßenkreuzungen]Substantiv

doorkruisen werkwoord

inhibieren

doorkruisen v

behelligen [behelligte; hat behelligt]Verb

behindern [behinderte; hat behindert]Verb

hindern [hinderte; hat gehindert]Verb

stören [störte; hat gestört]Verb

verhindern [verhinderte; hat verhindert]Verb

wegkruising substantief

die Straßenkreuzung [der Straßenkreuzung; die Straßenkreuzungen]Substantiv