Germană | Olandeză |
---|---|
die Lende [der Lende; die Lenden] Substantiv | kruissubstantief lendesubstantief |
das Lendenstück [des Lendenstück(e)s; die Lendenstücke] Substantiv | haaso |
elend [elender; am elendesten] Adjektiv | belabberdbijvoeglijk naamwoord ellendigbijvoeglijk naamwoord miserabelbijvoeglijk naamwoord schamelbijvoeglijk naamwoord schunnigbijvoeglijk naamwoord stumperigbijvoeglijk naamwoord |
der Kalender [des Kalenders; die Kalender] Substantiv | |
strahlend [strahlender; am strahlendsten] Adjektiv | lichtgevendbijvoeglijk naamwoord |
vollendet Adjektiv | inoptimaformabijvoeglijk naamwoord perfectbijvoeglijk naamwoord volkomenbijvoeglijk naamwoord volmaaktbijvoeglijk naamwoord |