eigen înseamnă în Olandeză

Germană	Olandeză
die Feige [der Feige; die Feigen] Substantiv	vijgsubstantief
der Feigenbaum [des Feigenbaum(e)s; die Feigenbäume] Substantiv	vijgm vijgeboomm
geigen [geigte; hat gegeigt] Verb	vedelenwerkwoord vioolspelenwerkwoord
die Geige [der Geige; die Geigen] Substantiv	vioolsubstantief
das Geigenharz Substantiv	colofono harso
hinneigen [neigte hin; hat hingeneigt] Verb	buigenwerkwoord doenoverhellenwerkwoord neigenwerkwoord
die Leibeigenschaft [der Leibeigenschaft; die Leibeigenschaften] Substantiv	herendienstsubstantief lijfeigenschapsubstantief
neigen [neigte; hat geneigt] Verb	buigenv doenoverhellenv neigenv
schweigen [schwieg; hat geschwiegen] Verb	stilzwijgenv zichstilhoudenv zijnmondhoudenv zwijgenv
das Schweigen [des Schweigens; —] Substantiv	rusto stilteo stilzwijgeno
schweigend Adjektiv	stilbijvoeglijk naamwoord stilzwijgendbijvoeglijk naamwoord zwijgendbijvoeglijk naamwoord
sich eigensinnig in den Kopf setzen	koppigvolhouden tegenstreven zichschrapzetten
sich verneigen	buigenwerkwoord eenbuigingmaken nijgen
steigen [stieg; ist gestiegen] Verb	bestijgenv klimmenv naarbovengaanv opgaanv opkomenv opstaanv rijzenv stijgenv

Istoricul cautarilor