dicţionar German-Olandez »

eigen înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
das Eigentum [des Eigentums; (Plural selten:) die Eigentume] Substantiv

vermogeno

der Eigentümer [des Eigentümers; die Eigentümer] Substantiv

bezitterm

houderm

eigentümlich [eigentümlicher; am eigentümlichsten] Adjektiv

apartbijvoeglijk naamwoord

oorspronkelijkbijvoeglijk naamwoord

origineelbijvoeglijk naamwoord

die Eigentümlichkeit [der Eigentümlichkeit; die Eigentümlichkeiten] Substantiv

bezitsubstantief

eigenschapsubstantief

anzeigen [zeigte an; hat angezeigt] Verb

aanbrengenv

aandienenv

aangevenv

aankondigenv

adverterenv

klikkenv

meldenv

verklikkenv

verkondigenv

die Anzeige [der Anzeige; die Anzeigen] Substantiv

aangiftesubstantief

aanklachtsubstantief

aankondigingsubstantief

advertentiesubstantief

berichtsubstantief

betuigingsubstantief

declaratiesubstantief

uitspraaksubstantief

verklaringsubstantief

aussteigen [stieg aus; ist ausgestiegen] Verb

uitstappenv

Beileid bezeigen

condolerenwerkwoord

besteigen [bestieg; hat bestiegen] (Akkusativ) Verb

begaanwerkwoord

bestijgenwerkwoord

opgaanwerkwoord

einsteigen [stieg ein; ist eingestiegen] Verb

indetreinstappenv

ineenautostappenv

instappenv

ersteigen [erstieg; hat erstiegen] Verb

bestijgenv

klimmenv

naarbovengaanv

opkruipenv

rijzenv

stijgenv

123