dicţionar German-Olandez »

alle înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
ausfallen Verb

aantastenv

aanvallenv

tackelenv

uitvallenv

der Ball [des Ball(e)s; die Bälle] Substantiv

balm

danspartijm

speelbalm

der Ballen [des Ballens; die Ballen] Substantiv

pakm

pakjem

pakketm

befallen [befällt; befiel; hat befallen] Verb

aangrijpenv

aantastenv

aanvallenv

tackelenv

der Beifall [des Beifalls, des Beifalles; —] Substantiv

acclamatiem

applausm

bijvalm

bijvalsbetuigingm

fiatm

goedkeuringm

toejuichingm

der Durchfall [des Durchfalles/Durchfalls; die Durchfälle] Substantiv

buikloopm

diarreem

der Einfall [des Einfall(e)s; die Einfälle] Substantiv

invalm

einfallen [fiel ein; ist eingefallen] Verb

binnenrukkenv

binnenvallenv

inkalvenv

innemenv

vermeesterenv

zichmeestermakenvanv

entfallen [entfiel; ist entfallen] Verb

afvallenv

afvalligwordenv

uitvallenv

der Erdball [des Erdballs, des Erdballes; —] Substantiv

aardbolm

globem

wereldbolm

erschallen [erschallte, erscholl; ist erschallt, erschollen] Verb

knallenwerkwoord

die Falle [der Falle; die Fallen] Substantiv

slagsubstantief

valsubstantief

valknipsubstantief

1234