dicţionar German-Olandez »

alle înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
allerdings Adverb

zekerbijwoord

allerhand Pronomen

allerhandepronoun

allerleipronoun

vanelkesoortpronoun

das Allerheiligen [des Allerheiligens; die Allerheiligen] Substantiv

Allerheiligenpl

allerlei Pronomen

allerleipronoun

allerliebst [—; am am allerliebsten] Phrase

alleraardigstbijvoeglijk naamwoord

bekoorlijkbijvoeglijk naamwoord

charmantbijvoeglijk naamwoord

innemendbijvoeglijk naamwoord

schattigbijvoeglijk naamwoord

snoeperigbijvoeglijk naamwoord

snoezigbijvoeglijk naamwoord

allerorten Adverb

allerwegenbijwoord

alombijwoord

overalbijwoord

wijdenzijdbijwoord

das Allerseelen [des Allerseelen; —] Substantiv

Allerzielensubstantief

allerseits Adverb

aanallekantenbijwoord

Alles

al

alles

degehelehoeveelheid

dehelehoeveelheid

alles Pronomen

allemaalpronoun

allespronoun

abprallen [prallte ab; ist abgeprallt] Verb

aanslaanwerkwoord

afstuitenwerkwoord

opspringenwerkwoord

stuitenwerkwoord

terugspringenwerkwoord

der Anfall [des Anfalls/Anfalles; die Anfälle] Substantiv

aanvalm

offensiefm

vlaagm

anfallen Verb

aangrijpenv

aantastenv

aanvallenv

tackelenv

auffallen

opvallenwerkwoord

der Augiasstall [des Augiasstalls/Augiasstalles] Substantiv

Augiasstalsubstantief

ausfallen Verb

aangrijpenv

123