Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

ehe bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
heilen [heilte; hat/ist geheilt] Verb

genezenv

helenv

das Geheimnis [des Geheimnisses; die Geheimnisse] Substantiv

geheimo

geheimeniso

mysterieo

raadselo

geheimnissvoll

geheimzinnigbijvoeglijk naamwoord

mysterieusbijvoeglijk naamwoord

raadselachtigbijvoeglijk naamwoord

der Geheimpolizist [des Geheimpolizisten; die Geheimpolizisten] Substantiv

detective [detectives]m

rechercheurm

heiraten [heiratete; hat geheiratet Akkusativ] Phrase

indeechtverbindenwerkwoord

trouwenwerkwoord

uithuwelijkenwerkwoord

heizen [heizte; hat geheizt] Verb

stokenv

verwarmenv

heißen [hieß; hat geheißen] Verb

benoemenv

genoemdwordenv

hetenv

noemenv

uitmakenvoorv

hemmen [hemmte; hat gehemmt] Verb

vertragenv

gehen [ging; ist gegangen] Verb

gaanv

lopenv

marcherenv

tippelenv

vanstapellopenv

verlopenv

zichbegevenv

henken [henkte; hat gehenkt] Verb

hangenwerkwoord

ophangenwerkwoord

opknopenwerkwoord

herrschen [herrschte; hat geherrscht] (über +AKK) Verb

besturenv

descepterzwaaienv

heersenv

machthebbenv

regerenv

heucheln [heuchelte; hat geheuchelt] Verb

huichelenv

veinzenv

geheuer

goedaardigbijvoeglijk naamwoord

78910