teil betyder på holländska

Tyska	Holländska
mitteilen [teilte mit; hat mitgeteilt] Verb	meedelenv verwittigenv voorlichtenv voortzeggenv
zuteilen [teilte zu; hat zugeteilt] Verb	ronddelenv rondgevenv uitdelenv uitreikenv verdelenv
die Teilung [der Teilung; die Teilungen] Substantiv	delingsubstantief verdelingsubstantief
das Abteil [des Abteils/Abteiles; die Abteile] Substantiv	compartimento coupéo treincoupéo
die Abteilung [der Abteilung; die Abteilungen] Substantiv	afdelingsubstantief afscheidingsubstantief branchesubstantief clausuursubstantief detachementsubstantief schiftingsubstantief taksubstantief teamsubstantief vaksubstantief
steil [steiler; am steilsten] Adjektiv	steilbijvoeglijk naamwoord
vorteilhaft [vorteilhafter; am vorteilhaftesten] Adjektiv	bevorderlijkbijvoeglijk naamwoord dienstigbijvoeglijk naamwoord nuttigbijvoeglijk naamwoord
andernteils	bovendienbijwoord daarenbovenbijwoord overigensbijwoord trouwensbijwoord
der Anteil [des Anteils/Anteiles; die Anteile] Substantiv	aandeelm deelm gedeeltem onderdeelm Partm portiem rantsoenm stukm taksm

Sökhistorik