sinn betyder på holländska
| Tyska | Holländska |
|---|---|
| der Sinn [des Sinnes/Sinns; die Sinne] Substantiv | gevoelsubstantief zinm |
| das Sinnbild [des Sinnbild(e)s; die Sinnbilder] Substantiv | |
| die Sinnestäuschung [der Sinnestäuschung; die Sinnestäuschungen] Substantiv | hallucinatiesubstantief waanvoorstellingsubstantief zinsbedrogsubstantief zinsbegoochelingsubstantief |
| die Sinnlichkeit [der Sinnlichkeit; die Sinnlichkeiten] Substantiv | erotieksubstantief |
| sinnreich Adjektiv | adrembijvoeglijk naamwoord geestigbijvoeglijk naamwoord gevatbijvoeglijk naamwoord snedigbijvoeglijk naamwoord |
| eigensinnig [eigensinniger; am eigensinnigsten] Adjektiv | halsstarrigbijvoeglijk naamwoord hardnekkigbijvoeglijk naamwoord koppigbijvoeglijk naamwoord stijfhoofdigbijvoeglijk naamwoord verbetenbijvoeglijk naamwoord verstoktbijvoeglijk naamwoord |
| stumpfsinnig [stumpfsinniger; am stumpfsinnigsten] Adjektiv | dombijvoeglijk naamwoord flauwbijvoeglijk naamwoord onnozelbijvoeglijk naamwoord simpelbijvoeglijk naamwoord stompzinnigbijvoeglijk naamwoord |
| wahnsinnig [wahnsinniger; am wahnsinnigsten] Adjektiv | dolbijvoeglijk naamwoord dolzinnigbijvoeglijk naamwoord gekbijvoeglijk naamwoord krankzinnigbijvoeglijk naamwoord stapelbijvoeglijk naamwoord uitzinnigbijvoeglijk naamwoord waanzinnigbijvoeglijk naamwoord |
| widersinnig [widersinniger; am widersinnigsten] Adjektiv | absurdbijvoeglijk naamwoord dwaasbijvoeglijk naamwoord ongerijmdbijvoeglijk naamwoord onzinnigbijvoeglijk naamwoord zinledigbijvoeglijk naamwoord |
