Tysk-Holländsk ordbok »

ja betyder på holländska

TyskaHolländska
der Jaguar [des Jaguars; die Jaguare] (auch: Unze, Onze oder Onza) Substantiv

jaguarm

h [her; am hesten] Adjektiv

ineensbijvoeglijk naamwoord

opeensbijvoeglijk naamwoord

plotselingbijvoeglijk naamwoord

das Jahr [des Jahr(e)s; die Jahre] Substantiv

jaar [jaren]o

der Jahrestag [des Jahrestags, des Jahrestages; die Jahrestage] Substantiv

gedenkdagm

herdenkingsdagm

verjaardagm

die Jahreszeit [der Jahreszeit; die Jahreszeiten] Substantiv

jaargetijsubstantief

jaargetijdesubstantief

seizoensubstantief

der Jahrgang [des Jahrganges, des Jahrgangs; die Jahrgänge] Substantiv

jaargangm

hrlich Adjektiv

jaarlijksbijvoeglijk naamwoord

die Jalousie [der Jalousie; die Jalousien, die Jalousienen] Substantiv

rolgordijnsubstantief

valgordijnsubstantief

der Jambus [des Jambus; die Jamben] Substantiv

jambesubstantief

der Jammer [des Jammers; —] Substantiv

hartzeerm

zuchtm

mmerlich [mmerlicher; am mmerlichsten] Adjektiv

belabberdbijvoeglijk naamwoord

ellendigbijvoeglijk naamwoord

miserabelwerkwoord

schamelbijvoeglijk naamwoord

schunnigwerkwoord

stumperigwerkwoord

jammern [jammerte; hat gejammert] (über +AKK) Verb

hetetranenschreienv

kermenv

steenenbeenklagenv

tranenmettuitenhuilenv

weeklagenv

zuchtenv

Janitschar

janitsaar

der Januar [des Januars; die Januare] Substantiv

januarim

louwmaandm

der Japaner [des Japaners; die Japaner] Substantiv

Japanneesm

Japannerm

das Japanisch [des Japanisch(s); —] (Verwandte Form: Japanische) Substantiv

Japanssubstantief

Japansetaalsubstantief

japanisch [japanischer; am japanischsten] Adjektiv

Japansbijvoeglijk naamwoord

japanische Sprache

Japans

Japansetaal

123