Tyska | Holländska |
---|---|
das Fach [des Fach(e)s; die Fächer] Substantiv | tako vako |
das Klima [des Klimas; die Klimata/(selten:) Klimas/(besonders fachsprachlich:) Klimate] Substantiv | |
die Milch [der Milch; die Milche/(nur im fachsprachlichen Gebrauch:) Milchen] Substantiv | homsubstantief melksubstantief |
einfach [einfacher; am einfachsten] Adjektiv | aalwaardigbijvoeglijk naamwoord aalwarigbijvoeglijk naamwoord eenvoudigbijvoeglijk naamwoord enkelbijvoeglijk naamwoord enkelvoudigbijvoeglijk naamwoord simpelbijvoeglijk naamwoord |
das Baufach Substantiv | |
die Gischt [der Gischt; die Gischten] (besonders fachsprachlich auch:) der Gischt [des Gischt[e]s; die Gischte (Plural selten)] Substantiv | schuimsubstantief |
Einfachkeit | eenvoudsubstantief |
das Postfach [des Postfaches, des Postfachs; die Postfächer] Substantiv | |
vereinfachen [vereinfachte; hat vereinfacht] Verb | |
der die Wulst [des Wulst[es; die Wülste und (besonders Fachsprache:) Wulste auch: die Wulst [der Wulst; die Wülste] Substantiv | bultm |
zehnfach Adjektiv | tiendubbelbijvoeglijk naamwoord tienvoudigbijvoeglijk naamwoord |
zweifach Adjektiv | dubbelbijvoeglijk naamwoord duplexbijvoeglijk naamwoord tweeledigbijvoeglijk naamwoord tweevoudigbijvoeglijk naamwoord |