Nemčina-Holandčina slovník »

fahren znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
hochfahrend Adjektiv

arrogantbijvoeglijk naamwoord

fierbijvoeglijk naamwoord

hautainbijvoeglijk naamwoord

laatdunkendbijvoeglijk naamwoord

pratbijvoeglijk naamwoord

trotsbijvoeglijk naamwoord

verwaandbijvoeglijk naamwoord

verwatenbijvoeglijk naamwoord

überfahren [überfuhr; hat/ist überfahren] Verb

overvarenv

verfahren [verfuhr; ist verfahren] Verb

agerenv

bezigzijnv

doenv

handelenv

optredenv

tewerkgaanv

das Verfahren [des Verfahrens; die Verfahren] Substantiv

bereidingswijzeo

procédéo

werkwijzeo

der Vorfahr [des Vorfahren; die Vorfahren] Substantiv

stamvaderm

voorvaderm

voorzaatm

willfahren [willfahrte; hat willfahren] Verb

degoedheidhebbenwerkwoord

terwillezijnwerkwoord

zogoedwillenzijnwerkwoord

12