Nederlands-Engels woordenboek »

zelfs betekenis in Engels

NederlandsEngels
zelfs bijwoord

even(implying extreme example)
adverb
[UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]

zelfs dan bijwoord

even so(in spite of the preceding remark or facts)
adverb
[UK: ˈiːv.n̩ ˈsəʊ] [US: ˈiːv.n̩ ˈsoʊ]

zelfs dat niet interjection

not even(used to express strong disappointment)
interjection
[UK: nɒt ˈiːv.n̩] [US: ˈnɑːt ˈiːv.n̩]

zelfs niet bijwoord

not even(constitutes an emphatic negation)
adverb
[UK: nɒt ˈiːv.n̩] [US: ˈnɑːt ˈiːv.n̩]

zelfseksualiteit substantief

autosexuality(sexual attraction to oneself)
noun

zelfspot substantief
{m}

self-deprecation(disparaging view of oneself)
noun

self-mockerynoun

zelfstandig preposition

by oneself(without help)
preposition
[UK: baɪ wʌn.ˈself] [US: baɪ wʌn.ˈself]

zelfstandig bijvoeglijk naamwoord

independent(not dependent; not contingent or depending on something else; free)
adjective
[UK: ˌɪn.dɪ.ˈpen.dənt] [US: ˌɪn.də.ˈpen.dənt]

zelfstandig naamwoord substantief
{n}

noun [nouns](grammatical category (narrow sense))
noun
[UK: naʊn] [US: ˈnaʊn]

zelfstandigheid substantief
{f}

independence [independences](state or quality of being independent)
noun
[UK: ˌɪn.dɪ.ˈpen.dəns] [US: ˌɪn.də.ˈpen.dəns]

zelfstudie substantief
{f}

self-study [self-studies](study without the aid of a formal education institution)
noun

als vanzelfsprekend beschouwen werkwoord

take for granted(give little attention to or to underestimate the value of)
verb
[UK: teɪk fɔː(r) ˈɡrɑːn.tɪd] [US: ˈteɪk ˈfɔːr ˈɡræn.təd]

niet-telbaar zelfstandig naamwoord substantief
{n}

mass noun(noun describing something that cannot be counted)
noun

telbaar zelfstandig naamwoord substantief
{n}

count noun(noun used to refer to things that can be counted)
noun

vanzelfsprekend bijvoeglijk naamwoord

axiomatic(self-evident)
adjective
[UK: ˌæk.siə.ˈmæ.tɪk] [US: ˌæk.siə.ˈmæ.tɪk]

self-evident(obviously true)
adjective
[UK: self ˈe.vɪ.dənt] [US: ˌsel.ˈfe.və.dənt]

vanzelfsprekend bijwoord

naturally(surely)
adverb
[UK: ˈnæt.ʃrə.li] [US: ˈnæ.tʃə.rə.li]

obviously(in an obvious manner; clearly apparent)
adverb
[UK: ˈɒb.vɪə.sli] [US: ˈɑːb.viə.sli]

vanzelfsprekendheid substantief
{f}

self-evidence(the quality of being self-evident)
noun

Zoek geschiedenis