Nederlands-Engels woordenboek »

twee- betekenis in Engels

NederlandsEngels
tweeëndertig telwoord

thirty-two(32)
numeral
[UK: ˈθɜːt.i ˈtuː] [US: ˈθɝːt.i ˈtuː]

tweeënnegentig telwoord

ninety-two(92)
numeral
[UK: ˈnaɪn.ti ˈtuː] [US: ˈnaɪn.ti ˈtuː]

tweeëntachtig telwoord

eighty-two(82)
numeral
[UK: ˈeɪ.ti ˈtuː] [US: ˈeɪ.ti ˈtuː]

tweeëntwintig telwoord

twenty-twonumeral
[UK: ˈtwen.ti ˈtuː] [US: ˈtwen.ti ˈtuː]

tweeëntwintig telwoord
{f}

twenty two(22)
numeral

tweeëntwintigste bijvoeglijk naamwoord

twenty-second(the ordinal form of the number twenty-two)
adjective
[UK: ˈtwen.ti ˈsek.ənd] [US: ˈtwen.ti ˈsek.ənd]

tweeënveertig telwoord

forty-two(Cardinal number)
numeral
[UK: ˈfɔː.ti ˈtuː] [US: ˈfɔːr.ti ˈtuː]

tweeënvijftig telwoord

fifty-two(cardinal number)
numeral
[UK: ˈfɪf.ti ˈtuː] [US: ˈfɪf.ti ˈtuː]

tweeënzestig telwoord

sixty-two(cardinal number)
numeral
[UK: ˈsɪk.sti ˈtuː] [US: ˈsɪk.sti ˈtuː]

tweeënzeventig telwoord

seventy-two(72)
numeral
[UK: ˈsevn.ti ˈtuː] [US: ˈse.vən.ti ˈtuː]

tweeënzeventigste bijvoeglijk naamwoord

seventy-second(ordinal form of seventy-two)
adjective

tweegevecht substantief
{n}

duel [duels](combat between two persons)
noun
[UK: ˈdjuːəl] [US: ˈduːəl]

tweehonderd telwoord

two hundred(cardinal number 200)
numeral
[UK: ˈtuː ˈhʌn.drəd] [US: ˈtuː ˈhʌn.drəd]

tweejaarlijks bijvoeglijk naamwoord

biennial(happening every two years)
adjective
[UK: baɪ.ˈe.nɪəl] [US: baˈje.niəl]

tweejarige hinde substantief
{f}

hearse [hearses](hind on her second year)
noun
[UK: hɜːs] [US: ˈhɝːs]

tweekamerhig bijvoeglijk naamwoord

bicameral(having two separate legislative chambers)
adjective
[UK: ˌbaɪˈk.æ.mə.rəl] [US: ˌbaɪˈk.æ.mə.rəl]

tweekamp substantief
{n}

duel [duels](struggle between two parties)
noun
[UK: ˈdjuːəl] [US: ˈduːəl]

tweeklank substantief
{m}

diphthong [diphthongs](complex vowel sound)
noun
[UK: ˈdɪf.θɒŋ] [US: ˈdɪf.ˌθɒŋ]

tweekleurige mees substantief

tufted titmouse(Baeolophus bicolor)
noun

tweekoppig bijvoeglijk naamwoord

two-headed(having two heads)
adjective
[UK: ˈtuː ˈhe.dɪd] [US: ˈtuː ˈhe.dəd]

tweekoren substantief
{n}

emmer [emmers](Triticum dicoccon)
noun
[UK: ˈe.mə(r)] [US: ˈe.mər]

tweelagig bijvoeglijk naamwoord

bistratified(composed of two layers)
adjective

tweeledig bijvoeglijk naamwoord

dual(having two components)
adjective
[UK: ˈdjuːəl] [US: ˈduːəl]

dyadic(pertaining to the number two)
adjective
[UK: ˈdaɪæd] [US: ˈdaɪæd]

twofold(double)
adjective
[UK: ˈtuː.fəʊld] [US: ˈtuːfoʊld]

tweelettergrepig bijvoeglijk naamwoord

disyllabic(comprising two syllables)
adjective
[UK: ˌdɪ.sɪ.ˈlæ.bɪk] [US: ˌdɪ.sɪ.ˈlæ.bɪk]

tweelicht substantief
{n}

twilight [twilights](light before rising and after the setting of the Sun)
noun
[UK: ˈtwaɪ.laɪt] [US: ˈtwaɪ.ˌlaɪt]

tweeling substantief
{m}

twin [twins](either of two people who shared the same uterus, or of two similar or closely related objects)
noun
[UK: twɪn] [US: ˈtwɪn]

tweeling- bijvoeglijk naamwoord

twin(forming a pair of twins)
adjective
[UK: twɪn] [US: ˈtwɪn]

tweelingwoord substantief
{n}

doublet [doublets](pair of cognates in a language)
noun
[UK: ˈdʌ.blɪt] [US: ˈdʌ.blət]

tweemaal bijwoord

twice(two times)
adverb
[UK: twaɪs] [US: ˈtwaɪs]

tweemaal per week bijvoeglijk naamwoord

biweekly(occurring twice a week)
adjective
[UK: bi.wee.kli] [US: baɪ.ˈwiː.kli]

tweemaandelijks bijwoord

bimonthly(once every two months)
adverb
[UK: ˌbaɪ.ˈmʌnθ.li] [US: baɪ.ˈmənθ.li]

tweepersoons- bijvoeglijk naamwoord

double(designed for two users)
adjective
[UK: ˈdʌb.l̩] [US: ˈdʌb.l̩]

tweepersoonsbed substantief
{n}

double bed(a bed designed for two adults)
noun
[UK: ˈdʌb.l̩ bed] [US: ˈdʌb.l̩ ˈbed]

tweerichtings- bijvoeglijk naamwoord

bidirectional(moving in two directions (usually opposite))
adjective
[UK: ˌbaɪ.də.ˈrek.ʃn̩əl] [US: ˌbaɪ.də.ˈrek.ʃn̩əl]

tweern substantief
{m}

twine(strong thread)
noun
[UK: twaɪn] [US: ˈtwaɪn]

tweeslachtig bijvoeglijk naamwoord

androgynous(possessing qualities of both sexes)
adjective
[UK: æn.ˈdrɒ.dʒə.nəs] [US: æn.ˈdrɒ.dʒə.nəs]

bisexual(botany: having both male and female organs)
adjective
[UK: ˌbaɪ.ˈsek.ʃʊəl] [US: ˌbaɪ.ˈsek.ʃuːəl]

tweesnijdend zwaard substantief
{n}

double-edged sword(idiomatic)
noun
[UK: ˈdʌb.l̩ edʒd sɔːd] [US: ˈdʌb.l̩ ˈedʒd ˈsɔːrd]

123

Zoek geschiedenis