Nederlands-Engels woordenboek »

schijn betekenis in Engels

NederlandsEngels
ogenschijnlijk bijwoord

ostensiblyadverb
[UK: ɒ.ˈsten.sə.bli] [US: aˈsten.sə.bli]

ondoorschijnend bijvoeglijk naamwoord

opaque(hindering light to pass through)
adjective
[UK: əʊ.ˈpeɪk] [US: oʊ.ˈpeɪk]

ontwenningsverschijnselen substantief

cold turkey(symptoms of withdrawal)
noun
[UK: kəʊld ˈtɜːk.i] [US: koʊld ˈtɝːk.i]

onwaarschijnlijk bijvoeglijk naamwoord

improbable(not likely to be true)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.bəb.l̩] [US: ˌɪm.ˈprɑː.bəb.l̩]

unlikely [unlikelier, unlikeliest](not likely)
adjective
[UK: ʌn.ˈlaɪ.kli] [US: ʌn.ˈlaɪ.kli]

onwaarschijnlijk bijwoord

unlikely(in an improbable manner)
adverb
[UK: ʌn.ˈlaɪ.kli] [US: ʌn.ˈlaɪ.kli]

rozengeur en maneschijn substantief

beer and skittles(fun times)
noun

schoonschijnend bijvoeglijk naamwoord

meretricious(Tastelessly gaudy)
adjective
[UK: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs] [US: ˌme.rɪ.ˈtrɪ.ʃəs]

specious(seemingly well-reasoned, but fallacious)
adjective
[UK: ˈspiː.ʃəs] [US: ˈspiː.ʃəs]

te voorschijn komen werkwoord

pop up(to appear without warning)
verb
[UK: pɒp ʌp] [US: ˈpɑːp ʌp]

tevoorschijn halen werkwoord

bring forth(to adduce)
verb
[UK: brɪŋ fɔːθ] [US: ˈbrɪŋ ˈfɔːrθ]

verschijnen werkwoord

appear [appeared, appearing, appears](to come or be in sight; to be in view; to become visible)
verb
[UK: ə.ˈpɪə(r)] [US: ə.ˈpɪr]

crop up(to occur)
verb
[UK: krɒp ʌp] [US: ˈkrɑːp ʌp]

occur [occurred, occurring, occurs](meet or come to the mind)
verb
[UK: əˈk.ɜː(r)] [US: əˈk.ɝː]

report [reported, reporting, reports](to appear or present oneself)
verb
[UK: rɪ.ˈpɔːt] [US: ri.ˈpɔːrt]

verschijning substantief

countenance [countenances](face)
noun
[UK: ˈkaʊn.tɪ.nəns] [US: ˈkaʊn.tə.nəns]

epiphany [epiphanies](manifestation or appearance of a divine or superhuman being)
noun
[UK: ɪ.ˈpɪ.fə.ni] [US: ˌɪ.ˈpɪ.fə.ni]

verschijning substantief
{f}

apparition [apparitions](act of becoming visible)
noun
[UK: ˌæ.pə.ˈrɪʃ.n̩] [US: ˌæ.pə.ˈrɪʃ.n̩]

appearance [appearances](The act of appearing or coming into sight)
noun
[UK: ə.ˈpɪə.rəns] [US: ə.ˈpɪ.rəns]

verschijningsvorm substantief
{m}

phenotype [phenotypes](appearance of organism)
noun
[UK: ˈfiː.nə.taɪp] [US: ˈfiː.nə.ˌtaɪp]

verschijnsel substantief
{n}

phenomenon(observable fact or occurrence)
noun
[UK: fɪ.ˈnɒ.mɪ.nən] [US: fə.ˈnɑː.mə.ˌnɑːn]

symptom [symptoms](figuratively: indicator of something)
noun
[UK: ˈsɪmp.təm] [US: ˈsɪmp.təm]

verschijnselen werkwoord

apparate(to teleport to or from a place)
verb

waarachtigheid; schijnwaarheid substantief
{f}

verisimilitude [verisimilitudes](property of seeming true)
noun
[UK: ˌve.rɪ.sɪ.ˈmɪ.lɪ.tjuːd] [US: ˌve.rə.sə.ˈmɪ.lə.ˌtuːd]

waarschijnlijk substantief

plausibility [plausibilities](believability)
noun
[UK: ˌplɔː.zə.ˈbɪ.lɪ.ti] [US: ˌplɒ.zə.ˈbɪ.lə.ti]

waarschijnlijk bijvoeglijk naamwoord

probableadjective
[UK: ˈprɒ.bəb.l̩] [US: ˈprɑː.bəb.l̩]

waarschijnlijk bijwoord

presumably(able to be sensibly presumed)
adverb
[UK: prɪˈz.juː.mə.bli] [US: prə.ˈzuː.mə.bli]

probably(in all likelihood)
adverb
[UK: ˈprɒ.bə.bli] [US: ˈprɑː.bə.bli]

waarschijnlijkheid substantief

likelihood [likelihoods](probability)
noun
[UK: ˈlaɪk.lɪ.hʊd] [US: ˈlaɪk.li.hʊd]

verisimilitude [verisimilitudes](property of seeming true)
noun
[UK: ˌve.rɪ.sɪ.ˈmɪ.lɪ.tjuːd] [US: ˌve.rə.sə.ˈmɪ.lə.ˌtuːd]

waarschijnlijkheid substantief
{f}

bet [bets](a degree of certainty)
noun
[UK: ˈbet] [US: ˈbet]

probability [probabilities]noun
[UK: ˌprɒ.bə.ˈbɪ.lɪ.ti] [US: ˌprɑː.bə.ˈbɪ.lə.ti]

zonneschijn substantief
{m}

sunshine(direct rays of the sun)
noun
[UK: ˈsʌn.ʃaɪn] [US: ˈsʌn.ˌʃaɪn]

12

Zoek geschiedenis