Nederlands-Engels woordenboek »

roe betekenis in Engels

NederlandsEngels
roestvrij bijvoeglijk naamwoord

stainless(describing an alloy that is resistant to corrosion and discoloration)
adjective
[UK: ˈsteɪn.ləs] [US: ˈsteɪn.ləs]

roet substantief
{n}

soot(fine black or dull brown particles)
noun
[UK: sʊt] [US: ˈsʊt]

roetig bijvoeglijk naamwoord

grimy [grimier, grimiest](covered with grime)
adjective
[UK: ˈɡraɪ.mi] [US: ˈɡraɪ.mi]

roetmop substantief
{m}

nigger(black person (derogatory))
noun
[UK: ˈnɪ.ɡə(r)] [US: ˈnɪ.ɡər]

roezemoezen werkwoord

chatter [chattered, chattering, chatters](to utter sounds that are largely inarticulate)
verb
[UK: ˈtʃæ.tə(r)] [US: ˈtʃæ.tər]

aaneengroeien werkwoord

knit [knitted, knitting, knits](intransitive: to become closely joined)
verb
[UK: nɪt] [US: ˈnɪt]

aanroepen werkwoord

call [called, calling, calls](to jump to another part of a program)
verb
[UK: kɔːl] [US: ˈkɒl]

invoke [invoked, invoking, invokes](call upon someone for help etc.)
verb
[UK: ɪn.ˈvəʊk] [US: ɪnˈvoʊk]

Abelse groep substantief
{m}

abelian group(group in which the group operation is commutative)
noun
[UK: ə.ˈbiːl.iən ɡruːp] [US: ə.ˈbiːl.iən ˈɡruːp]

absintgroen substantief
{n}

absinthe green(type of green)
noun

afroepen werkwoord

invoke [invoked, invoking, invokes](bring about as an inevitable consequence)
verb
[UK: ɪn.ˈvəʊk] [US: ɪnˈvoʊk]

aftroeven werkwoord

pummel [pummelled, pummelling, pummels](To hit or strike heavily and repeatedly)
verb
[UK: ˈpʌ.məl] [US: ˈpʌ.məl]

alle troeven in handen hebben werkwoord

hold the cards(To be in a strong position)
verb

alstroemeria substantief
{f}

alstroemeria(any member of the genus Alstroemeria of South American flowering plants)
noun

amenorroe substantief

amenorrhoea(lack of a menstrual period)
noun
[UK: ˌeɪ.ˌme.nə.ˈriːə] [US: ˌeɪ.ˌme.nə.ˈriːə]

appelblauwzeegroen bijvoeglijk naamwoord

blue green(colour/color)
adjective

teal(colour)
adjective
[UK: tiːl] [US: ˈtiːl]

appelblauwzeegroen substantief
{n}

cyan(a colour between blue and green)
noun
[UK: ˈsaɪən] [US: saˈjæn]

teal [teals](colour)
noun
[UK: tiːl] [US: ˈtiːl]

appelblauwzeegroene bijvoeglijk naamwoord

teal(colour)
adjective
[UK: tiːl] [US: ˈtiːl]

appelgroen bijvoeglijk naamwoord

apple-greenadjective
[UK: ˈæp.l̩ ˈɡriːn] [US: ˈæp.l̩ ˈɡriːn]

aroekookaburra substantief

spangled kookaburra(Dacelo tyro)
noun
[UK: ˈspæŋ.ɡl̩d ˈkʊk.ə.bʌ.rə] [US: ˈspæŋ.ɡl̩d ˈkʊk.ə.bʌ.rə]

aselecte steekproef substantief

random sample [random samples](sample)
noun
[UK: ˈræn.dəm ˈsɑːm.pl̩] [US: ˈræn.dəm ˈsæm.pl̩]

atoomproef substantief
{f}

nuclear testing(testing of nuclear weapon)
noun

babiroessa substantief

babirusa [babirusas](a member of the genus Babyrousa)
noun

bankroet bijvoeglijk naamwoord

bankrupt(having been legally declared insolvent)
adjective
[UK: ˈbæŋ.krʌpt] [US: ˈbæŋ.krʌpt]

bankroet substantief
{n}

bankruptcy [bankruptcies](legally declared or recognised condition of insolvency)
noun
[UK: ˈbæŋ.krʌpt.si] [US: ˈbæŋ.krʌp.si]

bankschroef substantief
{m} {f}

vise [vises](two-jawed instrument for holding work)
noun
[UK: vaɪs] [US: ˈvaɪs]

bedroefd bijvoeglijk naamwoord

sad [sadder, saddest]adjective
[UK: sæd] [US: ˈsæd]

sorry [sorrier, sorriest](grieved, saddened)
adjective
[UK: ˈsɒ.ri] [US: ˈsɑː.ri]

bedroeven werkwoord

afflict [afflicted, afflicting, afflicts](to cause pain to)
verb
[UK: ə.ˈflɪkt] [US: ə.ˈflɪkt]

grieve [grieved, grieving, grieves](to cause sorrow to)
verb
[UK: ˈɡriːv] [US: ˈɡriːv]

beeldomroep substantief
{m}

television [televisions](medium)
noun
[UK: ˈtel.ɪ.ˌvɪʒ.n̩] [US: ˈtel.ə.ˌvɪʒ.n̩]

begroeiing substantief
{f}

vegetation [vegetations](plants)
noun
[UK: ˌve.dʒɪ.ˈteɪʃ.n̩] [US: ˌve.dʒə.ˈteɪʃ.n̩]

begroeten werkwoord

greet [greeted, greeting, greets](to address with salutations or expressions of kind wishes)
verb
[UK: ɡriːt] [US: ˈɡriːt]

hail [hailed, hailing, hails](to greet)
verb
[UK: heɪl] [US: ˈheɪl]

begroeting substantief
{f}

greeting [greetings](acknowledgement of a persons presence or arrival)
noun
[UK: ˈɡriːt.ɪŋ] [US: ˈɡriːt.ɪŋ]

welcome [welcomes](act of greeting someone's arrival)
noun
[UK: ˈwelkəm] [US: ˈwelkəm]

Beiroet eigennam
{n}

Beirut(capital and largest city of Lebanon)
proper noun
[UK: ˌbeɪ.ˈruːt] [US: be.ˈruːt]

Belaroes eigennam
{n}

Belarus(country)
proper noun
[UK: ˌbel.ə.ˈruːs] [US: ˌbel.ə.ˈruːs]

1234

Zoek geschiedenis