Nederlands-Engels woordenboek »

haar betekenis in Engels

NederlandsEngels
draadschaar substantief
{f}

wire cutters(hand tool)
noun

eigen haard is goud waard phrase

home is where the heart is(One's true home is where one feels happiest)
phrase

engelenhaar substantief

tinsel(very thin decorative strips of a glittering, metallic material, often strung on to thread)
noun
[UK: ˈtɪn.sl̩] [US: ˈtɪn.sl̩]

gespleten haarpunt substantief

split end(hair which has split at the end)
noun

getrouwd/huwelijk onder zijn/haar stand substantief

disparage(marriage)
noun
[UK: dɪ.ˈspæ.rɪdʒ] [US: ˌdɪ.ˈspe.rɪdʒ]

heerschaar substantief
{c}

host [hosts](multitude of people arrayed as an army)
noun
[UK: həʊst] [US: hoʊst]

hefboomplaatschaar substantief
{f}

throatless shearnoun

hefboomschaar substantief
{f}

throatless shearnoun

het einde van de wereld zoals we haar kennen substantief

TEOTWAWKI((acronym) The end of the world as we know it)
noun

iemand in zijn/haar nek hijgen werkwoord

breathe down someone's neck(to follow or supervise too closely)
verb

Kathaar substantief
{m}

Cathar(member of one or more medieval Christian sects)
noun

Kathaars bijvoeglijk naamwoord

Catharist(relating to Cathari)
adjective

maanhaarjakhals substantief
{m}

aardwolf(the mammal Proteles cristatus)
noun
[UK: ˈɑː.dwʊlf] [US: ˈɑːr.dwʊlf]

nagelschaar substantief
{m} {f}

nail scissors(small scissors)
noun
[UK: neɪl ˈsɪ.zəz] [US: ˈneɪl ˈsɪ.zərz]

om zijn/haar vinger winden werkwoord

wrap around one's little finger(to successfully control or influence)
verb

ooghaar substantief
{m}

eyelash(hair growing on the edge of an eyelid)
noun
[UK: ˈaɪ.læʃ] [US: ˈaɪ.ˌlæʃ]

op een haar na substantief

whisker [whiskers]((colloquial) very small distance between two things)
noun
[UK: ˈwɪ.skə(r)] [US: ˈwɪ.skər]

op een haar na bijwoord

just(by a narrow margin, nearly)
adverb
[UK: dʒəst] [US: dʒəst]

open haard substantief
{m}

fireplace [fireplaces](open hearth)
noun
[UK: ˈfaɪə.pleɪs] [US: ˈfaɪər.ˌples]

over haar werk blijven praten werkwoord

talk shop(discuss one's work)
verb
[UK: ˈtɔːk ʃɒp] [US: ˈtɔːk ˈʃɑːp]

pesthaard substantief

pesthole(place where a pest is present or likely)
noun
[UK: ˈpest.həʊl] [US: ˈpest.həʊl]

ploegschaar substantief
{f}

plowshare [plowshares](cutting edge of a plow)
noun
[UK: ˈplaʊ.ˌʃer] [US: ˈplaʊ.ˌʃer]

ruighaarkevers substantief

long-toed water beetlenoun

schaamhaar substantief
{n}

bush [bushes](pubic hair)
noun
[UK: bʊʃ] [US: ˈbʊʃ]

pubic hair [pubic hairs](collectively)
noun
[UK: ˈpjuː.bɪk heə(r)] [US: ˈpjuː.bɪk ˈher]

schaar substantief
{?}

rock paper scissors(popular child's game)
noun
[UK: rɒk ˈpeɪ.pə(r) ˈsɪ.zəz] [US: ˈrɑːk ˈpeɪ.pər ˈsɪ.zərz]

schaar substantief
{f}

scissors [scissors](tool used for cutting)
noun
[UK: ˈsɪ.zəz] [US: ˈsɪ.zərz]

step over(a dribbling move in football)
noun
[UK: step ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈstep ˈoʊv.r̩]

Schaarbeek eigennam
{n}

Schaerbeek(city in Belgium)
proper noun

schaarbeweging substantief
{f}

step over(a dribbling move in football)
noun
[UK: step ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈstep ˈoʊv.r̩]

schaars bijvoeglijk naamwoord

scanty [scantier, scantiest]adjective
[UK: ˈskæn.ti] [US: ˈskæn.ti]

scarce [scarcer, scarcest](something rare, in low supply)
adjective
[UK: skeəs] [US: ˈskers]

sparse [sparser, sparsest](not dense; meager)
adjective
[UK: spɑːs] [US: ˈspɑːrs]

schaarste substantief
{c}

scarcity [scarcities](the condition of something being scarce or deficient)
noun
[UK: ˈskeə.sɪ.ti] [US: ˈsker.sə.ti]

schaarste substantief
{f}

dearth(scarcity)
noun
[UK: dɜːθ] [US: ˈdɝːθ]

schaarverrekijker substantief
{m}

scissor binoculars(stereoscopic periscopic binoculars)
noun

snoeischaar substantief
{f}

pruning shears(a tool)
noun
[UK: ˈpruːn.ɪŋ ʃɪəz] [US: ˈpruːn.ɪŋ ˈʃiːrz]

stoppelhaar substantief

bristle [bristles](stiff or coarse hair)
noun
[UK: ˈbrɪs.l̩] [US: ˈbrɪs.l̩]

takkenschaar substantief
{m}

loppers(pruning shears with long handles)
noun
[UK: ˈlɑː.pərz] [US: ˈlɑː.pərz]

terminaal haar substantief
{n}

terminal hair(thick, dark body hair)
noun

123

Zoek geschiedenis