Nederlands-Engels woordenboek »

ge betekenis in Engels

NederlandsEngels
geestverschijning substantief
{f}

wraith [wraiths](A ghost or specter, especially seen just after a person's death)
noun
[UK: reɪθ] [US: reɪθ]

geestverwant substantief
{m}

soulmate(Someone with whom one has a special connection)
noun
[UK: sˈəʊlmeɪt] [US: sˈoʊlmeɪt]

geeuw substantief
{m}

yawn [yawns](the action of yawning)
noun
[UK: jɔːn] [US: ˈjɒn]

geeuwen werkwoord

yawn [yawned, yawning, yawns](open the mouth and take a deep breath)
verb
[UK: jɔːn] [US: ˈjɒn]

gefascineerd bijvoeglijk naamwoord

rapt(very interested; fascinated)
adjective
[UK: ræpt] [US: ˈræpt]

gefeliciteerd interjection

congratulations(expressing approbation)
interjection
[UK: kən.ˌɡræ.tʃʊ.ˈleɪʃ.n̩z] [US: kən.ˌɡræ.tʃə.ˈleɪʃ.n̩z]

happy birthday(good wishes for a birthday)
interjection
[UK: ˈhæp.i ˈbɜːθ.deɪ] [US: ˈhæp.i ˈbɝːθ.ˌde]

gefeliciteerd met je verjaardag interjection

happy birthday(good wishes for a birthday)
interjection
[UK: ˈhæp.i ˈbɜːθ.deɪ] [US: ˈhæp.i ˈbɝːθ.ˌde]

geflipt bijvoeglijk naamwoord

berserk(furiously, injuriously, or maniacally violent or out of control)
adjective
[UK: bə.ˈsɜːk] [US: bər.ˈsɝːk]

gefluister substantief
{n}

whisper [whispers](act of speaking in a quiet voice)
noun
[UK: ˈwɪ.spə(r)] [US: ˈwɪ.spər]

geforceerde mars substantief
{m}

forced march(military march of excessive speed)
noun
[UK: fɔːst mɑːtʃ] [US: ˈfɔːrst ˈmɑːrtʃ]

gefortuneerd bijvoeglijk naamwoord

flush(wealthy or well off)
adjective
[UK: flʌʃ] [US: ˈfləʃ]

gegaggel substantief
{n}

cackle [cackles](cry of a hen or goose, especially when laying an egg)
noun
[UK: ˈkæk.l̩] [US: ˈkæk.l̩]

gegeerd bijvoeglijk naamwoord

gyronny(heraldic term)
adjective
[UK: dʒˈaɪrɒni] [US: dʒˈaɪrɑːni]

gegeneerd bijvoeglijk naamwoord

shy [shyer, shyest]adjective
[UK: ʃaɪ] [US: ˈʃaɪ]

gegeneerde bijvoeglijk naamwoord

shy [shyer, shyest]adjective
[UK: ʃaɪ] [US: ˈʃaɪ]

gegeven substantief
{n}

element [elements](law: component of a cause of action)
noun
[UK: ˈel.ɪ.mənt] [US: ˈel.ɪ.mənt]

gegeven paard substantief
{n}

gift horse(apparent gift, that has substantial associated costs)
noun

gegevens substantief
{n-Pl}

data(information)
noun
[UK: ˈdeɪt.ə] [US: ˈdeɪt.ə]

gegevensstructuur substantief

data structure [data structures](organization of data)
noun
[UK: ˈdeɪt.ə ˈstrʌk.tʃə(r)] [US: ˈdeɪt.ə ˈstrʌk.tʃər]

gegiechel substantief
{n}

giggle [giggles](laugh)
noun
[UK: ˈɡɪɡ.l̩] [US: ˈɡɪɡ.l̩]

gegil substantief
{n}

clamor [clamors](great outcry or vociferation)
noun
[UK: ˈklæ.mə(r)] [US: ˈklæ.mər]

holler(by extension, any communication to get somebody's attention)
noun
[UK: ˈhɒ.lə(r)] [US: ˈhɑː.lər]

Gegisch eigennam

Ghegproper noun
[UK: ɡˈeɡ] [US: ɡˈeɡ]

gegist bijvoeglijk naamwoord

conjectural(in the nature of a conjecture)
adjective
[UK: kən.ˈdʒek.tʃə.rəl] [US: kən.ˈdʒek.tʃə.rəl]

gegist bestek substantief

dead reckoning(method of estimating the position of a ship or aircraft)
noun
[UK: ˈded.ˈrek.nɪŋ] [US: ˈded.ˈrek.nɪŋ]

gegoede burgerij substantief
{f}

bourgeoisie [bourgeoisies](class)
noun
[UK: ˌbʊəʒ.wɑː.ˈziː] [US: ˌbʊrˌʒ.wɑː.ˈziː]

gegolfd bijvoeglijk naamwoord

fluted(decorated with flutes)
adjective
[UK: ˈfluː.tɪd] [US: ˈfluː.tɪd]

gegraveerd bijvoeglijk naamwoord

gravenadjective
[UK: ˈɡreɪ.vən] [US: ˈɡreɪ.vən]

gegrinnik substantief

chuckle [chuckles](a quiet laugh)
noun
[UK: ˈtʃʌk.l̩] [US: ˈtʃʌk.l̩]

gegroefd bijvoeglijk naamwoord

fluted(decorated with flutes)
adjective
[UK: ˈfluː.tɪd] [US: ˈfluː.tɪd]

gegrom substantief
{m}

growl [growls](deep, rumbling, threatening sound)
noun
[UK: ɡraʊl] [US: ˈɡraʊl]

gegrommel substantief

grumble [grumbles](the sound made by a hungry stomach)
noun
[UK: ˈɡrʌm.bl̩] [US: ˈɡrʌm.bl̩]

gegrond bijvoeglijk naamwoord

solid(lacking errors or inconsistencies)
adjective
[UK: ˈsɒ.lɪd] [US: ˈsɑː.ləd]

gehaast bijvoeglijk naamwoord

slapdash(done hastily)
adjective
[UK: ˈslæp.dæʃ] [US: sˈlæp.ˌdæʃ]

gehakt substantief
{n}

mince(finely chopped meat, see also: ground beef)
noun
[UK: mɪns] [US: ˈmɪns]

gehaktbal substantief
{f}

meatball [meatballs]noun
[UK: ˈmiːt.bɔːl] [US: ˈmiːt.ˌbɒl]

gehaktbrood substantief
{n}

meatloaf [meatloaves](mixture of ground meat)
noun
[UK: ˈmiːtlof] [US: ˈmiːtlof]

gehaktmolen substantief
{m}

meatgrinder(device for cutting meat)
noun

gehandicapt bijvoeglijk naamwoord

disabled(having a disability)
adjective
[UK: dɪs.ˈeɪb.l̩d] [US: ˌdɪ.ˈseɪb.l̩d]

891011

Zoek geschiedenis