Nederlands-Duits woordenboek »

zat betekenis in Duits

NederlandsDuits
zat bijvoeglijk naamwoord

satt [satter; am sattesten]Adjektiv

zat v

berauschtVerb

betrunken [betrunkener; am betrunkensten]Verb

zat bijvoeglijk naamwoord
gehoben

trunken [trunkener; am trunkensten]Adjektiv

zaterdag m

der Samstag [des Samstags, des Samstages; die Samstage]Substantiv

der Sonnabend [des Sonnabends; die Sonnabende]Substantiv

zaterdags bijwoord

sonnabendsAdverb

zatheid substantief

die Betrunkenheit [der Betrunkenheit; —]Substantiv

opzaterdag bijwoord

sonnabendsAdverb