Nederlands-Duits woordenboek »

slacht betekenis in Duits

NederlandsDuits
slacht o

das Gemetzel [des Gemetzels; die Gemetzel]Substantiv

slachten werkwoord

erschlagen [erschlug; hat erschlagen]Verb

slachten v

schlachten [schlachtete; hat geschlachtet]Verb

slachter m

der Fleischer [des Fleischers; die Fleischer]Substantiv

slachting o

das Gemetzel [des Gemetzels; die Gemetzel]Substantiv

slachtmaand m

der November [des Novembers; die November]Substantiv

afslachten werkwoord

erschlagen [erschlug; hat erschlagen]Verb

afslachten v

massakrieren [massakrierte; hat massakriert]Verb

schlachten [schlachtete; hat geschlachtet]Verb

geslacht substantief

die Abkunft [der Abkunft, die Abkünfte]Substantiv

die Generation [der Generation; die Generationen]Substantiv

die Sippe [der Sippe; die Sippen]Substantiv

geslacht m

der Sex [des Sex, des Sexes; —]Substantiv

der Stamm [des Stamms, des Stammes; die Stämme]Substantiv

geslacht o

das Geschlecht [des Geschlecht(e)s, die Geschlechter]Substantiv

das Gezücht [des Gezüchts, des Gezüchtes; die Gezüchte]Substantiv

geslachtelijk bijvoeglijk naamwoord

generisch [generischer; am generischsten]Adjektiv

geschlechtlichAdjektiv

sexuell [sexueller; am sexuellsten]Adjektiv

geslachtkunde substantief

die Genealogie [der Genealogie; die Genealogien]Substantiv

geslachtkunde v

Geschlechtsregister

massaslachting substantief

die Hekatombe [der Hekatombe; die Hekatomben]Substantiv

ongelijkslachtig bijvoeglijk naamwoord

heterogenAdjektiv

ungleichartigAdjektiv

voorgeslacht meervoud

die UrelternSubstantiv

Zoek geschiedenis