Holländsk-Tysk ordbok »

naam betyder på tyska

HolländskaTyska
naam substantief

die Reputation [der Reputation; —]Substantiv

naam m

der Name [des Namens; die Namen]Substantiv

der Ruf [des Rufes, des Rufs; die Rufe]Substantiv

naam o

das Ansehen [des Ansehens]Substantiv

naamdicht o

Akrostikon

naamgever m

der Gevatter [des Gevatters, des Gevattern; die Gevatter, die Gevattern]Substantiv

der Pate [des Paten; die Paten]Substantiv

naamloos bijvoeglijk naamwoord

anonymAdjektiv

ungenanntAdjektiv

naamval m

der Fall [des Falls, des Falles; die Fälle]Substantiv

der Kasus [des Kasus; die Kasus]Substantiv

naamwoord m

der Name [des Namens; die Namen]Substantiv

aangenaam bijvoeglijk naamwoord

angenehm [angenehmer; am angenehmsten]Adjektiv

behaglich [behaglicher; am behaglichsten]Adjektiv

genehmAdjektiv

herrlich [Komp.: herrlicher Sup.: am herrlichsten] (alte Rechtschreibung: am herrlichsten)Adjektiv

aangenaamheid substantief

die Annehmlichkeit [der Annehmlichkeit; die Annehmlichkeiten]Substantiv

aanwijzendvoornaamwoord substantief

hinweisendes FürwortPhrase

aanwijzendvoornaamwoord o
Sprachwissenschaft

das Demonstrativpronomen [des Demonstrativpronomens; die Demonstrativpronomen, die Demonstrativpronomina]Substantiv

achternaam m

der Familienname [des Familiennamens; die Familiennamen]Substantiv

bezittelijkvoornaamwoord o

das Possessivum [des Possessivums; die Possessiva] (Verwandte Form: Possessiv)Substantiv

bezittelijkvoornaamwoord o
Sprachwissenschaft

das Possessivpronomen [des Possessivpronomens; die Possessivpronomen, die Possessivpronomina] (verwandte Form: Possessiv)Substantiv

bijnaam

Beinahme

bijnaam m

der Zuname [des Zunamens; die Zunamen]Substantiv

bijvoeglijknaamwoord o

das Adjektiv [des Adjektivs; die Adjektive]Substantiv

das Eigenschaftswort [des Eigenschaftswortes/Eigenschaftsworts; die Eigenschaftswörter]Substantiv

derdenaamval m

der Dativ [des Dativs; die Dative]Substantiv

eerstenaamval m

der Nominativ [des Nominativs; die Nominative]Substantiv

familienaam m

der Familienname [des Familiennamens; die Familiennamen]Substantiv

genaamd bijvoeglijk naamwoord

genanntAdjektiv

ietsaangenaams substantief

die Annehmlichkeit [der Annehmlichkeit; die Annehmlichkeiten]Substantiv

innaam bijwoord

zwarAdverb

onaangenaam bijvoeglijk naamwoord

widerlich [widerlicher; am widerlichsten]Adjektiv

wiederwärtig

schuilnaam o

das Pseudonym [des Pseudonyms; die Pseudonyme]Substantiv

tweedenaamval m

der Genitiv [des Genitivs; die Genitive]Substantiv

vierdenaamval m

der Akkusativ [des Akkusativs; die Akkusative]Substantiv

voornaam bijvoeglijk naamwoord

arg [ärger; am ärgsten]Adjektiv

bedeutend [bedeutender; am bedeutendsten]Adjektiv

bedeutsam [bedeutsamer; am bedeutsamsten]Adjektiv

12