Holländsk-Tysk ordbok »

na betyder på tyska

HolländskaTyska
na

nach

na bijvoeglijk naamwoord

hinter [—; am hinterst]Phrase

naaf substantief

die Nabe [der Nabe; die Naben]Substantiv

naaien werkwoord

nähen [nähte; hat genäht]Verb

naaien v

heften [heftete; hat geheftet]Verb

naakt bijvoeglijk naamwoord

nackt [nackter; am nacktesten]Adjektiv

naakt bijwoord

bloßAdverb

naaktheid substantief

die Blöße [der Blöße; die Blößen]Substantiv

naaktslak substantief

die Schnecke [der Schnecke; die Schnecken]Substantiv

naald substantief

die Nadel [der Nadel; die Nadeln]Substantiv

die Stecknadel [der Stecknadel; die Stecknadeln]Substantiv

naam substantief

die Reputation [der Reputation; —]Substantiv

naam m

der Name [des Namens; die Namen]Substantiv

der Ruf [des Rufes, des Rufs; die Rufe]Substantiv

naam o

das Ansehen [des Ansehens]Substantiv

naamdicht o

Akrostikon

naamgever m

der Gevatter [des Gevatters, des Gevattern; die Gevatter, die Gevattern]Substantiv

der Pate [des Paten; die Paten]Substantiv

naamloos bijvoeglijk naamwoord

anonymAdjektiv

ungenanntAdjektiv

naamval m

der Fall [des Falls, des Falles; die Fälle]Substantiv

der Kasus [des Kasus; die Kasus]Substantiv

naamwoord m

der Name [des Namens; die Namen]Substantiv

naar

an

in

nach

wiederwärtig

zu

naar bijvoeglijk naamwoord

gemäß [gemäßer; am gemäßesten +D]Adjektiv

krank [kränker; am kränksten]Adjektiv

naar'm

ihm

naaraanleidingvan

anläßlich

wegen [+GEN]

naarbehoren

zurecht

naarbeneden

herunter

nach unterhalb

unterwärts

naarbeneden bijwoord

abwärtsAdverb

herabAdverb

hinabAdverb

12