Holländisch-Deutsch Wörterbuch »

zij bedeutet auf Deutsch

HolländischDeutsch
zij

ihr

ihrer

zij substantief

die Flanke [der Flanke; die Flanken]Substantiv

die Seide [der Seide; die Seiden]Substantiv

die Seite [der Seite; die Seiten]Substantiv

zij bijvoeglijk naamwoord

dieAdjektiv

zij pl

sie

zijaanzicht o

das Profil [des Profils; die Profile]Substantiv

zijde substantief

die Flanke [der Flanke; die Flanken]Substantiv

die Seide [der Seide; die Seiden]Substantiv

die Seite [der Seite; die Seiten]Substantiv

zijdelings bijvoeglijk naamwoord

indirekt [indirekter; am indirektesten]Adjektiv

mittelbar [mittelbarer; am mittelbarsten]Adjektiv

zijden bijvoeglijk naamwoord

seidenAdjektiv

zijdensjaal

Seidenstoff

zijdensjaal o

der Foulard [des Foulards; die Foulards]Substantiv

zijderups

Maulbeerspinner

zijderups substantief

die Seidenraupe [der Seidenraupe; die Seidenraupen]Substantiv

zijdeworm

Maulbeerspinner

zijdeworm substantief

die Seidenraupe [der Seidenraupe; die Seidenraupen]Substantiv

zijdgeweer m

der Degen [des Degens; die Degen]Substantiv

der Säbel [des Säbels; die Säbel]Substantiv

zijgen werkwoord

durchseihen [seihte durch; hat durchgeseiht]Verb

zijgen v

filtrieren [filtrierte; hat filtriert]Verb

zijkant substantief

die Flanke [der Flanke; die Flanken]Substantiv

die Seite [der Seite; die Seiten]Substantiv

zijn

ihr

zijn werkwoord

sein [ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie sind; war/ ist gewesen]Verb

zijn substantief

die Existenz [der Existenz; die Existenzen]Substantiv

zijn o

das Bestehen [des Bestehens; —]Substantiv

das Dasein [des Daseins; —]Substantiv

zijnbeklagdoen

sich beklagen

zijnbeklagdoen v

klagen [klagte; hat geklagt] (über +AKK)Verb

verklagen [verklagte; hat verklagt]Verb

zijnbijvalbetuigen

zujauchzen

zijnbijvalbetuigen werkwoord

akklamieren [akklamierte; hat akklamiert]Verb

zijnmondhouden v

schweigen [schwieg; hat geschwiegen]Verb

zijnstempeldrukkenop v

abstempeln [stempelte ab; hat abgestempelt]Verb

zijnstemuitbrengen werkwoord

votieren [votierte; hat votiert]Verb

zijspoor substantief

die Garage [der Garage; die Garagen]Substantiv