Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

sein bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
sein [ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie sind; war/ ist gewesen] Verb

haarwerkwoord

verkerenwerkwoord

wezenwerkwoord

zichbevindenwerkwoord

zijnwerkwoord

seine Zuflucht nehmen zu

eentoevluchtzoeken

seiner

'ie

'm

hemwerkwoord

hij

aufgebracht sein

verontwaardigdzijn

zichergeren

zichverontwaardigen

aus der Mode sein

uitdemodezijn

auseinander-

uiteen-

uitelkaar-

auseinandergehen [ging auseinander; ist auseinandergegangen] Verb

divergerenwerkwoord

scheidenwerkwoord

uiteengaanwerkwoord

uiteenlopenwerkwoord

vaneengaanwerkwoord

zichverspreidenwerkwoord

auseinanderlaufen

divergerenwerkwoord

bei Bewußtsein sein

beseffenwerkwoord

zichbewustzijn

zichrealiseren

das Bewußtsein Substantiv

besefo

bewustzijno

bezinningo

da sein

bestaan

das seine

dezijne

hetzijne

das Dasein [des Daseins; —] Substantiv

bestaano

zijno

der seine

dezijne

hetzijne

die seine

dezijne

hetzijne

entrüstet sein

verontwaardigdzijn

zichergeren

12