Engels-Nederlands woordenboek »

wit betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
put up with verb
[UK: ˈpʊt ʌp wɪð]
[US: ˈpʊt ʌp wɪθ]

ondergaanwerkwoord

verdragenwerkwoord

quickwitted (mentally keen)
adjective
[UK: ˈkwɪk.ˈwɪ.tɪd]
[US: ˈkwɪk.ˈwɪ.tɪd]

scherp van geestbijvoeglijk naamwoord

reed switch (type of electrical switch)
noun

reed-contactsubstantief

short-billed dowitcher (Limnodromus griseus)
noun

kleine grijze snipsubstantief
{f}

slow-witted (lacking a keen or swift intellect)
adjective
[UK: ˈsləʊ.ˈwɪ.tɪd]
[US: ˈwɪ.tɪd]

sloombijvoeglijk naamwoord

traag van begripbijvoeglijk naamwoord

switch [switches] (device to turn electric current on and off)
noun
[UK: swɪtʃ]
[US: ˈswɪtʃ]

schakelaarsubstantief
{m}

switch [switches] (movable section of railroad track)
noun
[UK: swɪtʃ]
[US: ˈswɪtʃ]

wisselsubstantief
{m} {n}

switch [switches] (thin rod used as a whip)
noun
[UK: swɪtʃ]
[US: ˈswɪtʃ]

spitsroedesubstantief

twijgsubstantief
{f}

switch off (turn switch to off position)
verb
[UK: swɪtʃ ɒf]
[US: ˈswɪtʃ ˈɒf]

uitschakelenwerkwoord

uitzettenwerkwoord

switch on (to turn a switch to the "on" position)
verb
[UK: swɪtʃ ɒn]
[US: ˈswɪtʃ ɑːn]

aanzettenwerkwoord

inschakelenwerkwoord

switchblade (type of folding knife)
noun
[UK: ˈswɪʧ.ˌbled]
[US: ˈswɪʧ.ˌbled]

springmessubstantief
{n}

stilettosubstantief
{m}

vouwmessubstantief
{n}

Switzerland (sovereign country)
proper noun
[UK: ˈswɪt.sə.lənd]
[US: ˈswɪt.sər.lənd]

Zwitserlandeigennam

the road to hell is paved with good intentions (well-intended acts can lead to disasters)
phrase
[UK: ðə rəʊd tuː hel ɪz peɪvd wɪð ɡʊd ɪn.ˈten.ʃn̩z]
[US: ðə roʊd ˈtuː ˈhel ˈɪz ˈpeɪvd wɪθ ˈɡʊd ˌɪn.ˈten.tʃn̩z]

de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemensphrase

therewith (with this, that or those)
adverb
[UK: ðeə.ˈwɪð]
[US: ðeə.ˈwɪð]

daarmeebijwoord

therewithal (in adition; besides)
adverb
[UK: ˈðeə.wɪ.ðɔːl]
[US: ˈðeə.wɪ.ðɔːrl]

daarmedebijwoord

throw the baby out with the bathwater ((idiomatic) to discard something valuable)
verb
[UK: ˈθrəʊ ðə ˈbeɪ.bi ˈaʊt wɪð ðə ˈbɑː.θwɔː.tə(r)]
[US: ˈθroʊ ðə ˈbeɪ.bi ˈaʊt wɪθ ðə ˈbɑː.θwɔːr.tər]

het kind met het badwater weggooienwerkwoord

to do with (relate or relevant to)
preposition

te maken hebbenpreposition

to wit (namely, specifically)
adverb
[UK: tuː wɪt]
[US: ˈtuː ˈwɪt]

namelijkbijwoord

te wetenbijwoord

twitch [twitches] ((farriery))
noun
[UK: twɪtʃ]
[US: ˈtwɪtʃ]

praamsubstantief
{m} {f}

twitch [twitched, twitching, twitches] (to jerk sharply and briefly)
verb
[UK: twɪtʃ]
[US: ˈtwɪtʃ]

rukkenwerkwoord

twitch [twitched, twitching, twitches] (to spot a bird)
verb
[UK: twɪtʃ]
[US: ˈtwɪtʃ]

vogelenwerkwoord

vogelspottenwerkwoord

twitcher (eager bird watcher)
noun

twitchersubstantief
{m}

Twitter (online social networking service)
proper noun
[UK: ˈtwɪ.tə(r)]
[US: ˈtwɪ.tər]

Twittereigennam
{n}

twitter [twittered, twittering, twitters] (to utter chirps)
verb
[UK: ˈtwɪ.tə(r)]
[US: ˈtwɪ.tər]

tjielpenwerkwoord

two birds with one stone (two things by one action)
noun

twee vliegen in een klapsubstantief

unwittingly (in an unwitting manner)
adverb
[UK: ʌn.ˈwɪ.tɪŋ.li]
[US: ʌˈn.wɪ.tɪŋ.li]

ongewildbijwoord

vote with one's feet (to express one's preferences through one's actions)
verb

met de voeten stemmenwerkwoord

wherewith (with which)
adverb
[UK: ˌweə.ˈwɪð]
[US: ˈwer.wɪθ]

waarmeebijwoord

wherewithal (in what way; how)
adverb
[UK: ˈweə.wɪ.ðɔːl]
[US: ˈwer.wə.ˌðɒl]

waarmedebijwoord

wherewithal (the ability and means to accomplish some task)
noun
[UK: ˈweə.wɪ.ðɔːl]
[US: ˈwer.wə.ˌðɒl]

middelensubstantief

you can catch more flies with honey than with vinegar (It is easier to persuade others with polite requests and a positive attitude rather than with rude demands and negativity)
phrase

vliegen vang je met stroop en niet met azijnphrase

234

Zoek geschiedenis