Engels-Nederlands woordenboek »

willing betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
willing (ready to do something that is not a matter of course)
adjective
[UK: ˈwɪl.ɪŋ]
[US: ˈwɪl.ɪŋ]

bereidbijvoeglijk naamwoord

will [willed, willed, willing, wills] (indicating future action)
verb
[UK: wɪl]
[US: wɪl]

zullenwerkwoord

will [willed, willed, willing, wills] (to bequeath)
verb
[UK: wɪl]
[US: wɪl]

legaterenwerkwoord

nalatenwerkwoord

vermakenwerkwoord

will [willed, willed, willing, wills] verb
[UK: wɪl]
[US: wɪl]

willenwerkwoord

willingly (of one’s own free will)
adverb
[UK: ˈwɪ.lɪŋ.li]
[US: ˈwɪ.lɪŋ.li]

graagbijwoord

willensbijwoord

Lord willing and the creek don't rise (phrase)
phrase

bij leven en welzijnphrase

ijs en weder dienendephrase

the spirit is willing but the flesh is weak (achieving something is made impossible by frailty)
phrase
[UK: ðə ˈspɪ.rɪt ɪz ˈwɪl.ɪŋ bʌt ðə fleʃ ɪz wiːk]
[US: ðə ˈspɪ.rət ˈɪz ˈwɪl.ɪŋ ˈbət ðə ˈfleʃ ˈɪz ˈwiːk]

de geest is gewilligphrase

maar het vlees is zwakphrase

unwillingly (in an unwilling manner)
adverb
[UK: ʌn.ˈwɪ.lɪŋ.li]
[US: ʌˈn.wɪ.lɪŋ.li]

met tegenzinbijwoord

unwillingness (property of being unwilling)
noun
[UK: ʌn.ˈwɪ.lɪŋ.nɪs]
[US: ʌˈn.wɪ.lɪŋ.nəs]

onwilsubstantief
{m}

Zoek geschiedenis