Engels-Nederlands woordenboek »

void betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
void [voided, voiding, voids] ((medicine) to empty)
verb
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

legenwerkwoord

void [voids] (an empty space; a vacuum)
noun
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

leegtesubstantief

vacuümsubstantief

void [voider, voidest] (containing nothing)
adjective
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

leegbijvoeglijk naamwoord

leegtebijvoeglijk naamwoord

void [voider, voidest] (having lost all legal validity)
adjective
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

nietigbijvoeglijk naamwoord

ongeldigbijvoeglijk naamwoord

void [voider, voidest] (not producing any effect; ineffectual; vain)
adjective
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

ijdelbijvoeglijk naamwoord

void [voided, voiding, voids] (to make invalid or worthless)
verb
[UK: vɔɪd]
[US: ˌvɔɪd]

annulerenwerkwoord

ongeldig makenwerkwoord

avoid [avoided, avoided, avoiding, avoids] (to keep away from)
verb
[UK: ə.ˈvɔɪd]
[US: ə.ˌvɔɪd]

vermijdenwerkwoord

avoidable (capable of being avoided, shunned, or escaped)
adjective
[UK: ə.ˈvɔɪ.dəb.l̩]
[US: ə.ˌvɔɪ.dəb.l̩]

vermijdbaarbijvoeglijk naamwoord

voorkoombaarbijvoeglijk naamwoord

avoidable (capable of being vacated; liable to be annulled or made invalid; voidable)
adjective
[UK: ə.ˈvɔɪ.dəb.l̩]
[US: ə.ˌvɔɪ.dəb.l̩]

leegbaarbijvoeglijk naamwoord

avoidance [avoidances] (The act of avoiding or shunning)
noun
[UK: ə.ˈvɔɪ.dəns]
[US: ə.ˌvɔɪ.dəns]

vermijdensubstantief
{n}

devoid (empty, completely without)
adjective
[UK: dɪˈvɔɪd]
[US: dɪ.ˌvɔɪd]

verstoken zijn vanbijvoeglijk naamwoord

null and void (invalid, cancelled, unenforceable)
adjective
[UK: nʌl ənd vɔɪd]
[US: ˈnəl ænd ˌvɔɪd]

nietigbijvoeglijk naamwoord

van nul en gener waardebijvoeglijk naamwoord

ovoid (shaped like an oval)
adjective
[UK: ˈəʊvɔɪd]
[US: ˈoʊvɔɪd]

eivormigbijvoeglijk naamwoord

ovaalbijvoeglijk naamwoord

ovoid [ovoids] (something oval in shape)
noun
[UK: ˈəʊvɔɪd]
[US: ˈoʊvɔɪd]

eivormsubstantief
{m}

ovaalsubstantief
{n}

tax avoidance (legal exploitation of tax rules)
noun

belastingontwijkingsubstantief

unavoidable (impossible to avoid)
adjective
[UK: ˌʌ.nəˈvo.ɪ.dəb.l̩]
[US: ˌʌ.nə.ˌvɔɪ.dəb.l̩]

onontkoombaarbijvoeglijk naamwoord

onvermijdelijkbijvoeglijk naamwoord