Engels-Nederlands woordenboek »

vie betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
vie [vied, vying, vies] (to rival; to struggle for superiority; to compete)
verb
[UK: vaɪ]
[US: ˈvaɪ]

wedijverenwerkwoord

vielle (medieval stringed instrument)
noun
[UK: vɪˈel]
[US: vɪˈel]

vedelsubstantief
{f}

Vienna (capital of Austria)
proper noun
[UK: vɪ.ˈe.nə]
[US: vi.ˈe.nə]

Weneneigennam
{n}

Viennese (inhabitant or resident of Vienna)
noun
[UK: vi.ˈe.ˌnis]
[US: vi.ˈe.ˌnis]

Weensesubstantief
{f}

Wenersubstantief
{m}

Wenerinsubstantief
{f}

Viennese (of or relating to Vienna)
adjective
[UK: vi.ˈe.ˌnis]
[US: vi.ˈe.ˌnis]

Weensbijvoeglijk naamwoord

Wenerbijvoeglijk naamwoord

Viennese oyster (sex position)
noun

Weense oestersubstantief
{f}

Vientiane (capital of Laos)
proper noun
[UK: ˌvjɛntɪˈɑːn]
[US: ˌvjɛntɪˈɑːn]

Vientianeeigennam
{n}

Vietnam (country in Southeast Asia)
proper noun
[UK: ˌvɪet.ˈnɑːm]
[US: vi.ˌet.ˈnɑːm]

Vietnameigennam
{n}

Vietnam War (war that occurred in Vietnam, Laos, and Cambodia between 1955 and 1975)
proper noun
[UK: ˌvɪet.ˈnɑːm wɔː(r)]
[US: vi.ˌet.ˈnɑːm ˈwɔːr]

Vietnamoorlogeigennam
{m}

Vietnamese (language)
proper noun
[UK: ˌvɪet.nə.ˈmiːz]
[US: vietna.ˈmiːs]

Vietnameeseigennam

Vietnamese (of or pertaining to Vietnam)
adjective
[UK: ˌvɪet.nə.ˈmiːz]
[US: vietna.ˈmiːs]

Vietnameesbijvoeglijk naamwoord

Vietnamese (Vietnamese person)
noun
[UK: ˌvɪet.nə.ˈmiːz]
[US: vietna.ˈmiːs]

Vietnameessubstantief
{m}

Vietnamesesubstantief
{f}

view [views] (computing: logical table in database)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

viewsubstantief
{c}

view [views] (intention)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

bedoelingsubstantief
{f}

vooruitzichtsubstantief
{n}

view [views] (mental image)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

overzichtsubstantief
{n}

visiesubstantief
{f}

view [views] (picture)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

afbeeldingsubstantief
{n}

view [views] (point of view)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

meningsubstantief
{f}

view [views] (seeing)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

beeldsubstantief
{n}

zicht [zichten]substantief
{n}

view [views] (something to look at)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

uitzichtsubstantief
{n}

view [viewed, viewing, views] (to look at)
verb
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

bekijkenwerkwoord

kijken naarwerkwoord

view [views] (way of understanding)
noun
[UK: vjuː]
[US: ˈvjuː]

opvattingsubstantief

viewer [viewers] (someone who views a spectacle)
noun
[UK: ˈvjuːə(r)]
[US: ˈvjuːər]

kijkersubstantief
{m}

toeschouwersubstantief
{m}

viewfinder [viewfinders] (device on a camera)
noun
[UK: ˈvjuː.faɪn.də(r)]
[US: ˈvjuː.ˌfaɪn.dər]

zoekersubstantief
{m}

action movie (a type of motion picture)
noun
[UK: ˈæk.ʃn̩ ˈmuː.vi]
[US: ˈæk.ʃn̩ ˈmuː.vi]

actiefilmsubstantief
{m}

brevier noun
[UK: brə.ˈvɪə]
[US: brə.ˈviːr]

breviersubstantief
{f}

galjardsubstantief
{f}

petitsubstantief

envy [envied, envying, envies] (to feel displeasure towards (someone) because of their good fortune, possessions)
verb
[UK: ˈen.vi]
[US: ˈen.vi]

afgunstig zijnwerkwoord

benijdenwerkwoord

field of view (angular extent of what can be seen)
noun
[UK: fiːld əv vjuː]
[US: ˈfiːld əv ˈvjuː]

blikveldsubstantief
{n}

gezichtsveldsubstantief
{n}

12

Zoek geschiedenis