Engels-Nederlands woordenboek »

up betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
group [groups] (number of things or persons being in some relation to each other)
noun
[UK: ɡruːp]
[US: ˈɡruːp]

verzamelingsubstantief
{f}

group [grouped, grouping, groups] (put together to form a group)
verb
[UK: ɡruːp]
[US: ˈɡruːp]

groeperenwerkwoord

group sex (sexual practice)
noun
[UK: ɡruːp seks]
[US: ˈɡruːp ˈseks]

groepssekssubstantief

grouping [groupings] (a collection of things or people)
noun
[UK: ˈɡruːp.ɪŋ]
[US: ˈɡruːp.ɪŋ]

groeperingsubstantief
{f}

grow up (to mature and become an adult)
verb
[UK: ɡrəʊ ʌp]
[US: ˈɡroʊ ʌp]

opgroeienwerkwoord

Guadeloupe (overseas department and region of France)
proper noun
[UK: ˌɡwɑː.də.ˈluːp]
[US: ˌɡwɑː.də.ˈluːp]

Guadeloupeeigennam
{n}

gussy up (dress up)
verb

opdirkenwerkwoord

ham it up (performing arts: exaggerate one's emotions or movements)
verb
[UK: hæm ɪt ʌp]
[US: ˈhæm ˈɪt ʌp]

met opzet overdrijvenwerkwoord

hands up (surrender!)
interjection

handen omhoog!interjection

haplogroup (group of haplotypes)
noun

haplogroepsubstantief

hard up (lacking money)
adjective
[UK: hɑːd ʌp]
[US: ˈhɑːrd ʌp]

blutbijvoeglijk naamwoord

platzakbijvoeglijk naamwoord

have had it up to here (To have reached the limit of one's patience)
verb

het zit ... tot hierwerkwoord

hereupon (immediately afterward; at this.)
adverb
[UK: ˌhɪə.rə.ˈpɒn]
[US: ˈhɪ.rə.ˌpɒn]

hieropbijwoord

hiccup [hiccups] (minor setback)
noun
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

tegenvallersubstantief
{m}

hiccup [hiccups] (spasm of the diaphragm)
noun
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

hiksubstantief
{m}

hiccup [hiccupped, hiccupping, hiccups] (to hiccup)
verb
[UK: ˈhɪkʌp]
[US: ˈhɪkʌp]

hikkenwerkwoord

hiccups (the condition of having hiccup spasms)
noun
[UK: ˈhɪkʌps]
[US: ˈhɪkʌps]

hiksubstantief
{m}

hook up (to connect to something)
verb
[UK: hʊk ʌp]
[US: ˈhʊk ʌp]

aansluitenwerkwoord

hush up (to keep secret)
verb
[UK: hʌʃ ʌp]
[US: ˈhəʃ ʌp]

verzwijgenwerkwoord

ibuprofen [ibuprofens] (anti-inflammatory drug)
noun
[UK: ˌaɪ.bjuːˈpro.fən]
[US: ˌaɪ.bjuːˈpro.fən]

ibuprofensubstantief

insuperable adjective
[UK: ɪn.ˈsjuː.prəb.l̩]
[US: ɪn.ˈsjuː.prəb.l̩]

onoverkomelijkbijvoeglijk naamwoord

interrupt [interrupted, interrupting, interrupts] (to disturb or halt an ongoing process or action)
verb
[UK: ˌɪn.tə.ˈrʌpt]
[US: ˌɪn.tə.ˈrəpt]

afbrekenwerkwoord

onderbrekenwerkwoord

interruption (the act of interrupting, or the state of being interrupted)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tə.ˈrəp.ʃn̩]

onderbrekingsubstantief
{f}

Jupiter (planet)
proper noun
[UK: ˈdʒuː.pɪ.tə(r)]
[US: ˈdʒuː.pə.tər]

Jupitereigennam
{m}

keep up (To stay even or ahead)
verb
[UK: kiːp ʌp]
[US: ˈkiːp ʌp]

bijblijvenwerkwoord

keepie-uppie (action of continuously bouncing a soccer ball in the air without the use of the hands)
noun

hooghoudensubstantief

ketchup (tomato-vinegar based sauce)
noun
[UK: ˈke.tʃəp]
[US: ˈke.tʃəp]

ketchupsubstantief
{m}

tomatenketchupsubstantief
{m}

krupuk (Indonesian prawn crackers)
noun

kroepoeksubstantief
{m}

Lake Superior (the lake)
proper noun
[UK: leɪk suː.ˈpɪə.rɪə(r)]
[US: ˈleɪk suː.ˈpɪ.riər]

Bovenmeereigennam
{n}

Landeshauptmann (title of the head of government of an Austrian state or of specific Italian provinces)
noun

landshoofdmansubstantief
{m}

Last Supper (last meal Jesus ate with disciples)
proper noun
[UK: lɑːst ˈsʌ.pə(r)]
[US: ˈlæst ˈsʌ.pər]

het Laatste Avondmaaleigennam
{n}

lesser scaup [lesser scaups] (Aythya affinis)
noun
[UK: ˈle.sə(r) ˈskɔːp]
[US: ˈle.sər ˈskɔːp]

kleine toppersubstantief

lift up (to elevate)
verb

optillenwerkwoord

line up (get into a line)
verb
[UK: laɪn ʌp]
[US: ˈlaɪn ʌp]

zich opstellenwerkwoord

live up (to fulfil the expectations placed upon)
verb
[UK: laɪv ʌp]
[US: ˈlaɪv ʌp]

waarmakenwerkwoord

Local Group (cluster of galaxies that contains the Milky Way)
proper noun

Lokale Groepeigennam
{m} {f}

Local Supercluster (Supercluster that includes the Milky Way)
proper noun

Lokale Superclustereigennam

78910

Zoek geschiedenis