Engels-Nederlands woordenboek »

tourist betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
tourist [tourists] (someone who travels for pleasure)
noun
[UK: ˈtʊə.rɪst]
[US: ˈtʊ.rəst]

toeristsubstantief
{m}

toeristesubstantief
{f}

tourist office (office which provides information for tourists)
noun
[UK: ˈtʊə.rɪst ˈɒf.ɪs]
[US: ˈtʊ.rəst ˈɑːf.əs]

toerismekantoorsubstantief
{n}

VVV-kantoorsubstantief
{n}

tourist trap (establishment encouraging tourists to spend money)
noun

toeristenvalsubstantief
{m}

touristic (catering to tourists)
adjective
[UK: ˈtʊə.rɪst]
[US: ˈtʊə.rɪst]

toeristischbijvoeglijk naamwoord

touristy (catering to tourists)
adjective
[UK: ˈtʊə.rɪ.sti]
[US: ˈtʊə.rɪ.sti]

toeristischbijvoeglijk naamwoord

bicycle tourist (person who travels for fun on a bicycle)
noun

fietstoeristsubstantief

vakantiefietsersubstantief

Zoek geschiedenis