Engels-Nederlands woordenboek »

ten betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
abstentionism (policy of abstaining from political participation)
noun

abstentionismesubstantief
{n}

abstentionist [abstentionists] (advocate of not getting involved politically)
noun
[UK: əbˈstɛnʃ(ə)nɪst ]
[US: əbˈstɛnʧənɪst ]

onthoudersubstantief
{m}

abstentious (abstemious)
adjective

onthoudendbijvoeglijk naamwoord

Achilles tendon [Achilles tendons] (strong tendon in the calf of the leg)
noun
[UK: əˈk.ɪ.liːz ˈten.dən]
[US: əˈk.ɪ.liz ˈten.dən]

achillespeessubstantief
{f}

affirmative sentence (sentence that affirms)
noun

bevestigende zinsubstantief
{m}

antenna [antennae | antennas] (feeler organ)
noun
[UK: æn.ˈte.nə]
[US: æn.ˈte.nə]

voelsprietsubstantief
{f}

attend [attended, attending, attends] (to be present at)
verb
[UK: ə.ˈtend]
[US: ə.ˈtend]

aanwezig zijnwerkwoord

bijwonenwerkwoord

volgenwerkwoord

attention [attentions] (mental focus)
noun
[UK: ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ə.ˈten.ʃn̩]

aandachtsubstantief
{f}

attention (military command)
interjection
[UK: ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ə.ˈten.ʃn̩]

geef achtinterjection

attention [attentions] (romantic interest)
noun
[UK: ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ə.ˈten.ʃn̩]

attentiessubstantief
{Pl}

attention [attentions] (state of alertness in the standing position)
noun
[UK: ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ə.ˈten.ʃn̩]

paraatheidsubstantief
{f}

attention whore (someone craving attention)
noun

aandachtshoersubstantief
{f}

attentive (paying attention)
adjective
[UK: ə.ˈten.tɪv]
[US: ə.ˈten.tɪv]

aandachtigbijvoeglijk naamwoord

attentively (in an attentive manner)
adverb
[UK: ə.ˈten.tɪ.vli]
[US: ə.ˈten.tɪ.vli]

oplettendbijwoord

attenuate [attenuated, attenuating, attenuates] (To weaken)
verb
[UK: ə.ˈte.njuət]
[US: ə.ˈte.njuː.ˌet]

verzwakkenwerkwoord

attract attention verb
[UK: ə.ˈtrækt ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ə.ˈtrækt ə.ˈten.ʃn̩]

opvallenwerkwoord

bartender [bartenders] (person who works in a bar)
noun
[UK: ˈbɑː.ten.də(r)]
[US: ˈbɑːr.ˌten.dər]

kasteleinsubstantief
{c}

beat [beat, beaten, beating, beats] (to hit, to knock, to pound, to strike)
verb
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

kloppenwerkwoord

slaanwerkwoord

beat [beat, beaten, beating, beats] (to win against)
verb
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

overwinnenwerkwoord

verslaanwerkwoord

beech marten [beech martens] (Martes foina)
noun
[UK: biːtʃ ˈmɑː.tɪn]
[US: ˈbiːtʃ ˈmɑːr.tən]

steenmartersubstantief
{m}

beget [begot, begotten, begetting, begets] (cause, produce)
verb
[UK: bɪ.ˈɡet]
[US: bɪ.ˈɡet]

veroorzakenwerkwoord

beget [begot, begotten, begetting, begets] (procreate)
verb
[UK: bɪ.ˈɡet]
[US: bɪ.ˈɡet]

verwekkenwerkwoord

voortbrengenwerkwoord

bite [bit, bitten, biting, bites] (cut into by clamping the teeth)
verb
[UK: baɪt]
[US: ˈbaɪt]

bijtenwerkwoord

bone of contention (Something that continues to be disputed)
noun
[UK: bəʊn əv kən.ˈten.ʃn̩]
[US: ˈboʊn əv kən.ˈten.ʃn̩]

twistpuntsubstantief
{n}

bridgetender (someone who maintains and/or operates a bridge)
noun

brugwachtersubstantief
{m}

browbeat [browbeat, browbeaten, browbeating, browbeats] (to bully in an intimidating way)
verb
[UK: ˈbraʊ.biːt]
[US: ˈbraʊ.ˌbiːt]

bruuskerenwerkwoord

inschuchterenwerkwoord

intimiderenwerkwoord

by extension (broadly)
preposition

bij uitbreidingpreposition

overdrachtelijkpreposition

carotene [carotenes] (class of plant pigments)
noun
[UK: ˈkæ.rə.tiːn]
[US: ˈke.rə.ˌtin]

caroteensubstantief
{n}

catenary [catenaries] (curve of a flexible chain)
noun
[UK: kə.ˈtiː.nə.rɪ]
[US: ˈkæt.ˌne.riː]

kettinglijnsubstantief
{f}

catenate [catenated, catenating, catenates] (connect)
verb
[UK: ˈkæ.tɪ.neɪt]
[US: ˈkæt.ˌneɪt]

aaneenrijgenwerkwoord

rijgenwerkwoord

centenarian (a 100-year-old person)
noun
[UK: ˌsen.tɪ.ˈneə.rɪən]
[US: ˌsen.tə.ˈne.riən]

honderdjarigesubstantief
{m} {f}

1234

Zoek geschiedenis