Engels-Nederlands woordenboek »

ten betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
tenet [tenets] (an opinion, belief or principle)
noun
[UK: ˈte.nɪt]
[US: ˈte.nət]

overtuigingsubstantief

stellingsubstantief

tenfold (by ten times as much)
adverb
[UK: ˈten.fəʊld]
[US: ˈtenfoʊld]

vertienvoudigenbijwoord

Tengmalm's owl (species)
noun

ruigpootuilsubstantief
{m}

tenner (note worth ten basic units of currency)
noun
[UK: ˈte.nə(r)]
[US: ˈte.nər]

tientjesubstantief
{n}

tennessine (chemical element with atomic number 117)
noun

tennessinesubstantief

tennis (sport played by two or four players with strung racquets)
noun
[UK: ˈte.nɪs]
[US: ˈte.ˌnɪs]

tennissubstantief
{n}

tennis ball [tennis balls] (ball for tennis)
noun
[UK: ˈte.nɪs bɔːl]
[US: ˈte.ˌnɪs ˈbɒl]

tennisbalsubstantief
{m}

tennis court (surface on which tennis is played)
noun
[UK: ˈte.nɪs kɔːt]
[US: ˈte.ˌnɪs ˈkɔːrt]

tennisbaansubstantief
{m} {f}

tennisveldsubstantief
{n}

tennis elbow (inflammation)
noun
[UK: ˈte.nɪs ˈel.bəʊ]
[US: ˈte.ˌnɪs ˈelˌbo.ʊ]

tenniselleboogsubstantief
{m}

tennis player [tennis players] (a person who plays tennis)
noun
[UK: ˈte.nɪs ˈpleɪ.ə(r)]
[US: ˈte.ˌnɪs ˈpleɪ.r̩]

tennissersubstantief
{m}

tennisspeelstersubstantief
{f}

tennisspelersubstantief
{m}

tennisstersubstantief
{f}

tennis racket [tennis rackets] (tennis bat)
noun
[UK: ˈte.nɪs ˈrækɪt]
[US: ˈte.ˌnɪs ˈrækət]

tennisracketsubstantief
{n}

tenor [tenors] noun
[UK: ˈte.nə(r)]
[US: ˈte.nər]

tenorsubstantief

tense [tensed, tensing, tenses] (make tense)
verb
[UK: tens]
[US: ˈtens]

opspannenwerkwoord

spannenwerkwoord

tense [tenser, tensest] (showing stress or strain)
adjective
[UK: tens]
[US: ˈtens]

gespannenbijvoeglijk naamwoord

strakbijvoeglijk naamwoord

tense [tenses] (verb forms distinguishing time)
noun
[UK: tens]
[US: ˈtens]

tempussubstantief
{n}

tijdsubstantief
{m}

tension [tensions] (psychological state)
noun
[UK: ˈten.ʃn̩]
[US: ˈten.ʃn̩]

spanningsubstantief
{f}

tension [tensions] (state of an elastic object)
noun
[UK: ˈten.ʃn̩]
[US: ˈten.ʃn̩]

gespannensubstantief

tent [tents] (portable lodge)
noun
[UK: tent]
[US: ˈtent]

tentsubstantief
{m}

tent peg (peg, to hold a rope that supports a tent)
noun

tentharingsubstantief
{m}

tentacle [tentacles] (elongated, boneless, flexible appendage)
noun
[UK: ˈten.tək.l̩]
[US: ˈten.tək.l̩]

tentakelsubstantief
{m}

tenth (ordinal form of ten, see also: 10th)
adjective
[UK: tenθ]
[US: ˈtenθ]

tiendebijvoeglijk naamwoord

tenuous (thin in substance or consistency)
adjective
[UK: ˈte.njʊəs]
[US: ˈte.njə.wəs]

dunnetjesbijvoeglijk naamwoord

onbelangrijkbijvoeglijk naamwoord

tenure (status of having a permanent post)
noun
[UK: ˈte.njʊə(r)]
[US: ˈte.njər]

een vaste benoeming hebbensubstantief

vastbenoemd zijnsubstantief

tenure (status of possessing a thing or an office)
noun
[UK: ˈte.njʊə(r)]
[US: ˈte.njər]

bezitsubstantief
{n}

tenure noun
[UK: ˈte.njʊə(r)]
[US: ˈte.njər]

ambtstermijnsubstantief
{m}

absoluteness (the fact free from any conditions or other beings)
noun
[UK: ˈæb.sə.luːt.nəs]
[US: ˈæb.sə.ˌluːt.nəs]

absoluutheidsubstantief
{m}

onbeperktheidsubstantief
{m}

volstrektheidsubstantief
{m}

abstention [abstentions] (the act of abstaining)
noun
[UK: əb.ˈsten.ʃn̩]
[US: əb.ˈsten.tʃn̩]

abstinentiesubstantief
{f}

onthoudingsubstantief
{f}

123

Zoek geschiedenis