Engels | Nederlands |
---|---|
tempo [tempi] noun [UK: ˈtem.pəʊ] [US: ˈtemˌpo.ʊ] | temposubstantief |
temporal lobe [temporal lobes] (division of cerebrum) noun [UK: ˈtem.pə.rəl ləʊb] [US: ˈtem.pə.rəl loʊb] | temporale kwabsubstantief |
temporarily adverb [UK: ˈtem.prə.rə.li] [US: ˌtem.pə.ˈre.rə.li] | tijdelijkbijwoord |
temporary (for a limited time, ephemeral, not constant) adjective [UK: ˈtem.prə.ri] [US: ˈtem.pə.ˌre.ri] | tijdelijkbijvoeglijk naamwoord |
consecutio temporum (sequence of tenses) noun | consecutio temporumsubstantief |
contemporary [contemporaries] (someone living at the same time) noun [UK: kən.ˈtem.prə.ri] [US: kən.ˈtem.pə.ˌre.ri] | tijdgenootsubstantief tijdgenotesubstantief |
contemporary (from the same time period) adjective [UK: kən.ˈtem.prə.ri] [US: kən.ˈtem.pə.ˌre.ri] | contemporainbijvoeglijk naamwoord eigentijdsbijvoeglijk naamwoord gelijktijdigbijvoeglijk naamwoord |
contemporary (modern) adjective [UK: kən.ˈtem.prə.ri] [US: kən.ˈtem.pə.ˌre.ri] | hedendaagsbijvoeglijk naamwoord |
extemporaneous (without preparation) adjective [UK: ek.ˌstem.pə.ˈreɪ.nɪəs] [US: ek.ˌstem.pə.ˈreɪ.nɪəs] | onvoorbereidbijvoeglijk naamwoord |
extempore (carried out with no preparation; impromptu) adjective [UK: ek.ˈstem.pə.ri] [US: ek.ˈstem.pə.ri] | geïmproviseerdbijvoeglijk naamwoord onvoorbereidbijvoeglijk naamwoord |
extempore (Something improvised) noun [UK: ek.ˈstem.pə.ri] [US: ek.ˈstem.pə.ri] | improvisatiesubstantief |
extempore (without preparation; extemporaneously) adverb [UK: ek.ˈstem.pə.ri] [US: ek.ˈstem.pə.ri] | onvoorbereidbijwoord voor de vuist wegbijwoord à l'improvistebijwoord |