Engels-Nederlands woordenboek »

spoon betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
spoon [spooned, spooning, spoons] (sailing terminology)
verb
[UK: spuːn]
[US: ˈspuːn]

laverenwerkwoord

spoon [spoons] (scooped utensil for eating (or serving))
noun
[UK: spuːn]
[US: ˈspuːn]

lepelsubstantief
{m}

spoon [spooned, spooning, spoons] (to lie together)
verb
[UK: spuːn]
[US: ˈspuːn]

lepeltje-lepeltje liggenwerkwoord

spoon-feed verb
[UK: spuːn fiːd]
[US: ˈspuːn ˈfiːd]

oplepelenwerkwoord

spoonbill [spoonbills] (bird)
noun
[UK: ˈspuːnbɪl]
[US: ˈspuːnbɪl]

lepelaarsubstantief
{m}

spoonerism [spoonerisms] (phrase where sounds are transposed)
noun
[UK: ˈspuː.nə.rɪ.zəm]
[US: ˈspuː.nə.rɪ.zəm]

spoonerismesubstantief
{n}

spoonful [spoonsful] (amount a spoon will hold)
noun
[UK: ˈspuːn.fʊl]
[US: ˈspuːn.ˌfʊl]

lepelsubstantief

lepelvolsubstantief

a spoonful of sugar helps the medicine go down (An otherwise unpleasant situation can be pleasant.)
phrase

een klein schepje suiker wordt een bittere pil zoetphrase

born with a silver spoon in one's mouth (born rich or in a wealthy family)
adjective

met een gouden lepel in de mond geborenbijvoeglijk naamwoord

Eurasian spoonbill (Platalea leucorodia)
noun
[UK: jʊə.ˈreɪʒ.n̩]
[US: jʊ.ˈreɪʒ.n̩]

lepelaarsubstantief
{m}

soupspoon (spoon for eating soup)
noun
[UK: ˈsuːpspuːn]
[US: ˈsuːpspuːn]

soeplepelsubstantief
{m}

tablespoon (a large spoon, used for eating food)
noun
[UK: ˈteɪbl.spuːn]
[US: ˈteɪ.bəl.ˌspuːn]

eetlepelsubstantief
{m}

soeplepelsubstantief
{m}

teaspoon [teaspoons] (small spoon)
noun
[UK: ˈtiː.spuːn]
[US: ˈtiː.ˌspuːn]

koffielepelsubstantief
{m}

theelepelsubstantief
{m}

theelepeltjesubstantief
{n}

wooden spoon (prize for coming last in a competition)
noun
[UK: ˈwʊd.n̩ spuːn]
[US: ˈwʊd.n̩ ˈspuːn]

rode lantaarnsubstantief

wooden spoon (spoon made from wood)
noun
[UK: ˈwʊd.n̩ spuːn]
[US: ˈwʊd.n̩ ˈspuːn]

houten lepelsubstantief
{m}

pollepelsubstantief
{m}